Petronella Wilhelmina van der Zaag

Slandse predikantsdochter en de slag om St. Eustatius “…den 12e October wierden wy door een storm beloopen, met een zeer hooge zee, zoo dat wij ons touw moesten kappen en met alle de andere schepen vlugten en op zee dryven, veele zagen wy voor onse oogenhebbende den eene zyn mast, en den andere zijn schip […]

Slandse predikantsdochter en de slag om St. Eustatius

“…den 12e October wierden wy door een storm beloopen, met een zeer hooge zee, zoo dat wij ons touw moesten kappen en met alle de andere schepen vlugten en op zee dryven, veele zagen wy voor onse oogen
hebbende den eene zyn mast, en den andere zijn schip verlooren door de branding, mijn zeergeliefde…”


Deze zinsnede staat vermeld in een brief die eind 1780 werd geschreven aan Petronella Wilhelmina van der Zaag, dominee-dochter in Zuidland. De brief zou nooit aankomen.

Dit verhaal is eerder gepubliceerd (2019) in het boek “Verhalen en foto’s uit de Stamboom van Zuidland, deel 2”, geschreven door Arjen Buikstra. Tevens is over de Mars door Arjen een apart boek geschreven, samen met zijn dochter Anne, dat verschenen is op 25 november 2021: De laatste reis van de Mars.

Ongeveer 40.000 Nederlandse brieven uit de tweede helft van de 17e tot de vroege 19e eeuw hebben eeuwenlang onder het stof gelegen in Britse archieven totdat ze in 1980 werden ontdekt. Deze brieven zijn
niet alleen vanuit het buitenland door zeelieden en anderen naar het thuisfront verstuurd. Ook vanuit Nederland bleven echtgenotes, ouders, kinderen en andere familieleden via briefverkeer in contact met hun
geliefden. Veel brieven hebben hun bestemming niet bereikt: ze werden tijdens de oorlogen tussen Nederland en Engeland buitgemaakt door kapers van de Engelse marine en in beslag genomen door het High Court of Admiralty voor de procesgang rond kapingen.
In 2005 is een Nederlands project opgezet dat de brieven heeft geïnventariseerd. Deze geconfisqueerde brieven van mannen, vrouwen en zelfs kinderen zijn van onschatbare waarde voor historisch taalkundigen. Ze geven toegang tot het tot nog toe grotendeels onbekende alledaagse Nederlands uit het verleden, het informele Nederlands van mensen uit de middenklasse en lagere klassen. De vondst van de brieven
was zo speciaal dat er zelfs een aantal televisieprogramma’s aan werd gewijd waarbij Derek Bolt (van Spoorloos) op zoek ging naar nazaten van de briefschrijver of briefontvanger. Een aantal jaar geleden zijn
6000 brieven gescand en openbaar gemaakt.

Dat één van die 6000 brieven gericht was aan Zuidland was een prachtige vondst waardoor ik een gat in de lucht sprong. De brief is een verhaal op zich en ik zou het hoofdstuk daarbij kunnen laten, maar natuurlijk
was ik geïntrigeerd door het verhaal erachter. Het werd echter geen gemakkelijke zoektocht.
Laten we beginnen bij de brief zelf. Het is geschreven in de ouderwetse Nederlandse taal en ook het handschrift maakt het lastig lezen, maar hieronder volgt de transcriptie:


Mijn Aldergeliefste en Waardste,
Ik heb in langen geen geluk gehad van aan u ed. te mogen schrijven Dewijl geen Coopvaarders vertrokken zijn, sedert dat ik mijne aan u ed. mijn lieve van den 31e september heb geschreven. Den 12e october werden wij door een storm beloopen, met een zeer hooge zee Zoo datwij ons touw moesten kappen en met alle de andere schepen vlugten en op zee drijven, Veele zagen wij voor onze oogen hebbende den eene zijn mast en den andere zijn schip verlooren door de branding, mijn zeer geliefde ’t was een schouwspel een bak wierd omgesmeten en de equipage Met hun 10e kwamen in een jol aandrijven en wierden bij ons geborgen. Wij dreven dan op zee De storm duurden 3 dagen, hadden op eene nagt de zwaarste stormbuijen met donder en blixem Doe wierd ’t weer bedaarder. De wind liep niet goed voor ons om naar deze Rheede Te zijlen zoo dat wij ’t naar een andere wenden en den 26e october bereykte wij De stad St. Pier op ’t eijland Martinico Daar wij tot de 31e lagen en des avonds onder zijl gingen heden morgen kwamen wij op deze Rheede van St. Eustatius. Wat ben ik verheugt dat ik nu gelegentheyd heb om u Ed mijn lieveling te schrijve daar ben ik ’t blijdste om. De schade is hier niet zeer groot 6 a 7 huysen zijn weg en 7 barken die mede weggeslagen zijn. Op St. Pierre zijn meerder dan 150 huysen omgespoelt en van de 100 schepen nog maar 3 te regt. Mijn geliefde Wij hebben geen schade dan ons grootste vaartuyg en dat agter ’t schip vast was hebben wij verlooren, een groote hollandsche hoeker schip is vergaan maar ’t volk hoope ik zal te regt zijn. ???? Egter weet men er nog niets van ’t gelukkigste, dat is nu ook dat wij dit weder niet meer wagten hebben dewijl ’t hier altoos van de maand van Augustus tot half october duurd en die tijd, oceaan tijd noemt wij leggen dus god lof weder gerust op deze rheede en nu verneem ik dat deze avond een coopvaarder zal vertrekken en wij zijn deze morgen hier gearriveert dus is deze brief heet van de naalden gelijk de kleedermakers zeggen gelieft ’t mij dus te vergeven mijn liefste dat ik zoo kort schrijf. Niettegestaande dit weder geniete ik altoos een aanhoudende welstand dat ik uit grond van mijn hert tog wensche en bidde dat u ed mijn waarde een zoo goede gezondheyd mag bezitten, dat mij maar dat voorregt geschiede dat ik nog meerder aan u Ed konde schrijven, maar helaas mag ik nog wel zeggen. De tijd loopt nog al om ‘tis nu november den Hemel geven dat ’t schielijk January werd dan hoope wij naar ’t Vaderland te koomen.
Dan mijn lieve Pietje ik nu eens wat anders schrijven en vrolijk wezen, maar neen als ik weder eens bij u ed mag zijn dat god geve dan zal ik egt vergenoegd en vrolijk zijn. Als de coopvaarders maar niet verdwalen
want tegen den ijsgang komen zij in Holland en dan gebeurd ’t wel eens dat zij met al den gehele boel wegraken door ’t ijs met al de anderen ik heb wel eens aan u ed dikwyls verhaalt van koes koes. Aag nu heeft
’t gekoestkoest Al mijn kopjes ben ik kwijd en lieve Nigte geeft my tog wat myn ander Stroop fleschen weg Ik ben omtrent geruineerd, gort met stroop was goed praecies als doe ik de laatsten avond voor dat ik ’t Examen deed t geluk bij u ed te spijzigen dat smaakt mij nog dog vreesch dat ’t papier te klijn zal wezen en zal moeten eyndigen, laat ik u ed mijn waarde van mijne altoos durende liefde verzekeren O geliefd
zoo eens om mij te denke gelijk ik doe. Adieu dan mijn lieve Pietje ik groete u ed op ’t hertelijkste en bidde gode dat u ed mag bewaren en ’t geluk schenke van elkander weder te zien gelieft mij ook t korte en
slegte schrijven te vergeven. De coopvaarder is de oorzaak van vaart dus wel mijn geliefde lief, als u ed maar een volmaakte welstandt moogte genieten en gelieft te vertrouwen dat mijn liefde nooyt zal verflauwen en
dat altoos om u ed denkt nogmaals mijn liefste uyt grond van mijn hart en ziel gegroet weest niet ongerust ‘t is nu goed weder Ik blijve eenig naar uw ed mijn liefste tederlyk omhelst te hebben U ed liefhebbende en
getrouwe Zyt niet ongerust mijn lieve ’t kwade weer is gedaan.
Adieu nog eens mijn geliefde verschoon schrift en styl en zo ik iets heb vergeten, want ik heb zoo door elkaar geschreeve en met haast en gelieft nim ik voor mij hertelijke te groete voor U ed geliefde vader en tante
Aan boord van S’lands Schip Mars den 6e november 1780, St. Eustasius

Ik ga verder met datgene waar de briefschrijver mee eindigt: S’lands schip “Mars” te St. Eustasius, want dat is een verhaal op zich.
De “Mars”, het schip waar de briefschrijver op diende, was een aanzienlijk oorlogsschip van de Rotterdamse admiraliteit. Het had 64 kanonnen en 418 bemanningsleden aan boord en was daarmee één van de grootste schepen van de vloot. Haar kapitein was dan ook geen gewone kapitein maar Schout bij nacht Willem Crul.
Voordat het schip vertrok op weg naar het Caribisch gebied, had het al bijna een jaar bij Hellevoetsluis gelegen. Noodzakelijk onderhoud, verkeerde winden en stromingen, dichtslippende waterwegen en door
vijandelijke schepen bewaakte zeeroutes had het schip herhaaldelijk haar vertrek uit moeten stellen. De bemanning diende al die tijd aan boord te blijven. Verlof werd mondjesmaat toegestaan want het kon
zo maar zijn dat het schip zou gaan vertrekken. Verveling lag daardoor op de loer waardoor er onrust kon ontstaan of desertie. Er is minimaal één geval in dat wachtjaar bekend waarbij een deserteur tot een lijfstraf
werd veroordeeld. Hierbij ging men niet lichtzinnig te werk: allereerst werd de ongelukkige drie keer van de ra geworpen en daarna nog eens drie maal vijftig keer gelaarsd (gegeseld). De bemanning bestond tevens
uit onervaren krachten dus werd de wachttijd gevuld met veel oefenen in de zee- en krijgsdienst en exercities. Uiteindelijk vertrok het linieschip, zonder begeleidende vloot, op 31 juli 1780.

Alhoewel er geen oorlog was, was de verhouding met Engeland op een dieptepunt beland. De Engelsen waren in oorlog met de Fransen vanwege de slechte verhoudingen in de Verenigde Staten.
De Amerikanen waren bezig met hun onafhankelijkheidsstrijd tegen de Engelsen en werden daarbij gesteund en geholpen door Frankrijk. De Nederlands Caribische eilanden, met name St. Eustatius, werden
gebruikt als doorvoerhaven voor de bevoorrading (en bewapening) van de Amerikanen. Dit was een doorn in het oog van de Engelsen. Het schip arriveerde half augustus 1780 in Madeira, het Portugese eiland waar voorraden konden worden aangevuld. Nadat het schip haar reis richting het westen hervat had, bleken er vier Portugese verstekelingen aan boord. Terugkeren was geen optie, dus werden ze als bemanning op de rol gezet. Onderweg kwam men het Nederlandse fregat “Welbedacht” tegen dat tevens op weg was naar St. Eustatius, waarna de twee schepen bij elkaar bleven.
De reis verliep voorspoedig waarna het schip na vier weken varen in september 1780 aankwam op St. Eustatius.
Het eiland St.Eustatius was sedert 1632 een Nederlandse kolonie. Ondanks dat het niet meer dan een grote rots was met maar weinig natuurlijke voorzieningen zoals zoet water, wisten de Nederlanders er één van de meeste winstgevende handelsplaatsen in het Caribisch gebied van te maken. Door het aanleggen van bassins met zoet water en een grote reede (aanlegplaats voor schepen), het gunstige klimaat en geografische ligging, werd het één van de grootste doorvoerhavens in de wereld. Niet alleen specerijen, katoen, tabak etc, maar ook wapens en slaven werden verhandeld. De reede bood plaats aan 200
schepen en soms passeerden hier 3000 schepen per jaar, evenveel als bijvoorbeeld Amsterdam in die tijd. Allerlei schepen uit landen als Nederland, Portugal, Spanje, Zweden, Frankrijk maar vooral Amerika
kwamen dagelijks aanleggen voor handel. Toen onze briefschrijver met de “Mars” arriveerde was St. Eustatius op het hoogtepunt van haar economische bestaan.
Engeland, in oorlog met de Amerikanen over onafhankelijkheid, beschouwde het eiland van het neutrale Nederland vooral als pirateneiland en rovershol. Niet lang voordat de “Mars” arriveerde, waren er op een nacht Engelse kapers de haven binnengevaren en hadden Amerikaanse schepen in beslag genomen en weggesleept. Nederland beschouwde dit als een schending van de neutraliteit. De spanningen
met Engeland stonden op scherp, maar een oorlog wilde de republiek liever niet. Oorlog kostte veel geld en daarnaast was de Britse marine superieur aan de Nederlandse. De verdediging van het eiland bestond uit vijf forten, maar allen waren in slechte staat van onderhoud, evenals de bewapening. Het grootste fort, Fort Oranje met een garnizoen van 42 soldaten, had 25 kanonnen maar volgens een recente inventarisatie
waren er maar vijf te vertrouwen. Al eerder was het voorgekomen dat bij de gewoonte van het salueren met kanonschoten ter ere van een binnenkomend schip van aanzien, een kanon ontplofte. De dreiging van een oorlog met Engeland en de zwakte van de verdediging van het economisch belangrijke St. Eustatius zorgden er voor dat de “Mars” hier naar toe werd gezonden.

Het schip bleef na haar aankomst aan de reede van het eiland liggen.Er zijn verslagen van Cornelis De Jong van Rodenburg, de twintigjarige Eerste Luitenant op de “Mars” die een uitvoerige beschrijving geeft van het
eiland, inclusief de slavenmarkten waar hij een duidelijke afkeur van had. Uit zijn verslagen blijkt dat de
gewone bemanning soms een dag verlof kreeg om aan wal te gaan. De officieren zoals hijzelf waren min of
meer vrij om het schip te verlaten. De storm die begon in de nacht van 12 op 13 oktober waar onze
briefschrijver het over heeft, werd ook beschreven door deze luitenant. Het bleek een orkaan die iedereen
verraste en daardoor vele slachtoffers eiste. Kleinere schepen werden tegen de rotsen kapot geslagen, grotere schepen, zoals de “Mars”, moesten zich in alle paniek lossnijden van hun touwen om de open
zee op te gaan omdat dat minder gevaar opleverde. Het moet een helse orkaan zijn geweest aangezien beide ooggetuigen er met ontzag over schreven. De orkaan hield meerdere dagen aan en de “Mars” was intussen dusdanig ver van St. Eustatius verwijderd, dat het naar een ander eiland, Martinique, moest varen om het broodnodige verse drinkwater aan te vullen. Ook hier was de orkaan vernietigend geweest. Een schip stond met zijn voorsteven op de wal in een huis en een compleet fort en zo’n honderd huizen waren verdwenen.
Nadat de storm enigszins geluwd was, zette het schip koers terug naar St. Eustatius. Hierbij werd onderweg meerdere malen wrakhout van recent vergane schepen waargenomen. Aldaar aangekomen bleek dat
men in de veronderstelling was dat de “Mars” in de storm was vergaan en waarvan inmiddels bericht naar het vaderland was gestuurd. Dit kan betekenen dat Petronella van der Zaag in Zuidland in het najaar van
1680 bericht heeft gekregen dat het schip waar haar verloofde op zat, in de storm is vergaan en er geen overlevenden waren. Daarnaast zou ook zijn brief van november 1780 haar nooit bereiken.
Zowel bemanningsleden als de mensen in de koloniën waren afhankelijk van schepen van en naar het vaderland. Zo schreef ook Petronella’s verloofde dat hij juist had vernomen dat er een koopvaarder naar
Nederland zou vertrekken zodat hij snel zijn brief schreef om deze mee te kunnen geven. Hierdoor kon nieuws, hoe belangrijk ook, pas laat ter ore van het gezag komen. Iets wat voor de “Mars” grote gevolgen zou
hebben.


De Vierde Engelse Oorlog
In de avond van de eerste februari 1781 vertrok de “Mars” van St. Eustatius om een omvangrijk Nederlands konvooi van handelsschepen op weg terug naar Nederland te begeleiden. Schout-bij-nacht Willem Crul was zich ongewis van het feit dat Engeland en Nederland op dat moment in staat van oorlog waren: de Vierde Engelse oorlog. Toen er na een drietal dagen drie grote Engelse oorlogsschepen langs kwamen varen, begroette men de schepen op eenzelfde manier als dat men dat bij bevriende landen zou doen. De schout-bij-nacht, nog in gemakkelijke kleding en pantoffels op het dek rondlopend, begaf zich naar beneden om zich om te kleden.
Het grootste Engelse schip was de “Monarch”, een reus van een oorlogsfregat met 78 kanonnen en meer dan 500 koppen bemanning maar ook het tweede schip, de “Panther” was groter dan de “Mars”. Pas toen de Engelsen zich op een vijandelijke manier manoeuvreerden, werd er alarm geslagen op de “Mars”. Schout-bij-nacht Crul kwam nu in zijn officiële kapiteinskleding op het dek, compleet met gouden versiersels. Door kapitein Reynolds van de Monarch werd aan de Hollanders verzocht de vlag te strijken en zich over te geven. Willem Crul weigerde resoluut. Hierop volgde een oorverdovend salvo van het Engelse geschut, dat beantwoord werd door de Hollanders, waarna een hevig vuurgevecht losbarstte. Toen de rook van de eerste slag was opgetrokken, bleek de schade aan de “Mars” groot en waren er vele doden en gewonden gevallen. Eén van hen was Schout-bij-nacht Willem Crul. Hij was dodelijk getroffen door een kogel en werd door
een aantal officieren naar binnen gedragen.
Met zijn laatste adem had Crul aan de Kommandeur der soldaten opgedragen de kapitein te vertellen de vlag te doen strijken. Kapitein Van der Halm, vanaf dat moment hoogste in rang, deed een inspectie van de
schade van het schip en constateerde dat het niet meer gevechtswaardig was, grote schade had en water
maakte. Hij liet hierop de vlag strijken. Kapitein Van der Halm diende hierop naar de Monarch te gaan en de Eerste Officier van de Engelsen kwam met vijftig soldaten naar de “Mars”. Zo werd bekend gemaakt dat het
oorlog was tussen Engeland en Nederland en dat ook Sint Eustatius was ingenomen.
De Engelsen waren er na de inname van het eiland achter gekomen dat een groot Nederlands handelskonvooi net was vertrokken waarop de drie grootste en snelste schepen er achter aan gingen.

Uiteindelijk waren er 11 doden en 26 gewonden te betreuren op de “Mars”, tegenover drie doden bij de Engelsen. De “Mars” was niet meer in staat zelfstandig te varen zodat het terug naar St. Eustatius gesleept
diende te worden. De Engelsen bleken tevens Saba en Sint Maarten te hebben ingenomen, inclusief de aldaar liggende schepen. De Engelse bevelhebber Admiraal Rodney liet de Hollandse vlag op de eilanden wapperen om de nog binnenkomende schepen te kunnen verrassen.
Schout bij nacht Crul werd met veel eerbetoon (zowel door de Nederlanders als Engelsen) in de grafkelder van het eiland bijgezet. De grafkelder was tot dan toe alleen voorbehouden aan de overleden Gouverneurs van het eiland. De gevangen officieren werden toegestaan op het eiland vrijelijk rond te lopen; alle andere bemanningsleden dienden op hun schip te blijven. Alle wapens, navigatieapparatuur en kostbaarheden werden ingenomen. Ook de eilandbewoners dienden allemaal opgave te doen van hun kostbaarheden en bezittingen en veel werd in beslag genomen.
Winkels, pakhuizen etc. dienden gesloten te blijven en na acht uur ’s-Avonds mocht niemand meer buiten zijn. Het was ook voor die tijd een ongebruikelijk ‘piraterij’-achtig roofgedrag van de Engelsen. Nog
discutabeler was de opdracht van commandant Reynolds om alle Joden te dwingen het eiland te verlaten. Hun bezittingen werden verbeurd verklaard, de synagoge gesloten.
Luitenant Cornelis de Jong verhaalt in zijn verslagen dat er na enige weken brand uitbrak op de “Mars” (terwijl deze dus nog aan de reede van St. Eustatius lag). Op ieder schip waren Engelsen aanwezig om de
boel te bewaken. Blijkbaar waren zij in het kombuis onbekwaam te werk gegaan en was er brand ontstaan. Het schip kon ternauwernood gered worden. De bemanning kon echter niet meer op het schip verblijven.
Daarop werd besloten de gehele bemanning naar het nabij gelegen Engelse eiland St. Christoffel (St. Kitts) te brengen. Ook op dit eiland was het de Nederlandse officieren vrij om rond te lopen maar al het andere volk werd in de gevangenissen van de diverse forten onder erbarmelijke omstandigheden ondergebracht. Dit eiste nog meer levens van de bemanningsleden van de “Mars”. Krijgsgevangen genomen bemanningen kregen altijd de optie om bij de overwinnaar in dienst te treden. Heel bijzonder was dat niet omdat veel bemanningen voor het geld op een schip aanmonsterden en niet zo zeer vanwege het landsbelang. De slechte omstandigheden noopten veel krijgsgevangen genomen bemanningsleden van de “Mars” er toe in dienst te treden bij de Engelsen. Zij werden veelal naar andere eilanden als Antigua en Sint Lucia gebracht, maar ook daar zijn er veel overleden.
In april 1781 werden alle officieren weer naar St. Eustatius gebracht. Vanuit Nederland was een krijgsgevangen ruil afgesproken. Hiertoe werden zo’n honderd Hollanders (vooral officieren en schippers want die waren voor Nederland het meest van waarde) door de Engelsen toegestaan naar het vaderland terug te keren met het fregatschip “De Jonge David”. Onder hen 33 bemanningsleden van de “Mars”, inclusief
Luitenant Cornelis de Jong. Aangezien het fregat een oorlogsschip was, kreeg De Jong die ondanks zijn twintig jaren de oudste officier was, het opperbevel opgedragen. Hij voelde zich ongemakkelijk commando’s
uit te delen aan kapiteins die al decennia gewend waren de baas op een schip te zijn, dus stelde De Jong in al zijn wijsheid drie kapiteins als zijn gelijken aan. Men mocht echter niet vertrekken voordat een ieder met
de bijbel op het hoofd had gezworen niet te vechten tegen de Engelse kroon voordat er een officiële overeenkomst hierover was gesloten tussen beide landen. Op 23 oktober 1783 werden de bemanningsleden
pas ontslagen van hun eed en mochten ze weer gaan varen voor de compagnie. Via St. Thomas, een Deens eiland in de Cariben, voerde de “De Jonge David” naar Nederland waar het in juni 1781 aankwam. Het
schip de “Mars” werd door de Engelsen omgedoopt in “Prince Edward” en werd na reparatie toegevoegd aan de Engelse vloot. Het zou nooit meer terugkeren naar Nederland.

Familie Van der Zaag
Tot zover het filmachtige Hollywood verhaal a la “Pirates of the Caribbean” van de “Mars”. Nu de hoofdrolspelers nog: Pietje van der Zaag en haar briefschrijver.
Petronella Wilhelmina (Pietje) van der Zaag werd te Zuidland geboren op 15 oktober 1759 als dochter van
dominee Johannes van der Zaag en Philippina Vermaat; beiden uit Den Haag afkomstig. Haar vader had in
1749 het beroep aangenomen om in Zuidland de kerk te dienen. Eerder had hij in Zevenhoven gediend en in maart 1749 was hij gehuwd met Philippina Vermaat. De bruid was eerder gehuwd geweest met een
predikant: Johannes Jellico (1708-1744) waarmee ze twee dochters had. Het pas gehuwde stel kwam met de twee jonge kinderen (acht en zes jaar) in Zuidland wonen.
Samen kregen ze nog eens negen kinderen, waarvan acht dochters, die allemaal in Zuidland werden geboren:
Maria Adriana (1749-1833)
Johanna Philippina (1751-1826)
Martina Elisabeth (1752-1787)
Josina Arendina (1754-1759)
Johannes Philippus (1756-1832)
Hendrica Cecelia (1758-1847)
Petronella Wilhelmina (1759-1833)
Arendina Cornelia (1762-1762)
Philippina Abramina (1764-1804)


Dominee Van der Zaag is één van de langst dienende dominees in de Slandse geschiedenis geweest. Zo ging hij in 1788 met emiraat (pensioen) na bijna veertig jaar in Zuidland gepredikt te hebben. Van zijn hand zijn diverse kerknotulen bewaard gebleven. Hij had tevens meerdere onroerende goederen in eigendom. Zo kocht hij in 1763: “de helft van de woning, genaamd Zeerust, bestaande uit een modern woonhuis, twee
ruime korenschuren met stallingen, (hooi)berg, wagenhuis, schapenstal en varkenskotten, een vruchtdragende boomgaard, een erfpachtdijk beplant met iepen en essen, even buiten het dorp Simonshaven bij het veer van den Biersum bij het Spui, 23 gemeten en 12 roeden weien zaailand, waar de woning met de boomgaard op staat. Dan nog diverse landerijen, waaronder bouw- en weiland in de polder Oud Schuddebeurs en Nieuw Schuddebeurs. Samen voor 8.190 gulden.”
De predikant verpachtte de landerijen. Toen de predikant met pensioen ging, transporteerde hij op 31 december 1788 aan de kerkenraad van Zuidland een erfpachtboomgaard (groot 131 roede) met een tuinhuis
in de Kerkhoek nr. 34 (erfpacht aan de barones d’Overschie 6.11.0) voor 300 gulden. Hij had tevens een goede reputatie die ook landelijk geroemd werd. Zo mocht hij onder andere spreken tijdens een dienst in Den Haag, waarbij de prins erf-stadhouder Willem V van Oranje Nassau aanwezig was. Johannes van der Zaag overleed op 11 augustus 1792, ongeveer vier jaar nadat hij met emiraat ging. Hij werd op 16 augustus in de Grote kerk aan de Prinsestraat te Rotterdam begraven.
Philippina Vermaat was haar man al in april 1764 voorgegaan, vermoedelijk als gevolg van het kraambed. Dochter Petronella was toen vijf jaar jong

De briefschrijver
En dan de briefschrijver. Helaas ondertekende deze niet met zijn naam. Hoefde ook niet want de twee waren duidelijk geliefden en Petronella wist ongetwijfeld wel wie haar schreef.
Petronella huwde op 5 juni 1785 te Den Haag met Bastiaan van Gogh, op dezelfde dag en plaats als haar zus Hendrica Cecilia die met Frans van Gogh huwde; een broer van Bastiaan. Het projectteam dat zich bezighield met de Gekaapte Brieven had Bastiaan van Gogh dan ook gekoppeld als de briefschrijver. Klinkt logisch, maar was hij inderdaad de briefschrijver?
De briefschrijver hoopte in het voorjaar van 1781 weer thuis te zijn, wat het originele plan van de “Mars” was. De oorlog met de Engelsen en de inbeslagname van het schip gooiden roet in het eten. Luitenant Cornelis
de Jong die uitvoerig het verhaal van de “Mars” had beschreven, kwam in juni van 1781 met ruim dertig andere hogere functionarissen van het schip aan in Nederland, maar de rest van de bemanning was daar
niet bij. Stel dat de briefschrijver inderdaad Bastiaan van Gogh was en bij die dertig behoorde, dan heeft het nog vier jaar geduurd voordat ze gingen trouwen. Die tussenperiode is eigenlijk te lang voor die tijd
tenzij hij al die tijd weg is geweest.
Bastiaan van Gogh was meester timmerman en schrijnwerker in Den Haag. Een beroep dat ook op schepen nodig was. Er is een logboek in het Nationaal Archief waarin alle 418 bemanningsleden van de “Mars”
genoemd staan en wat hun lot was. Zo werd vermeld wat hun functie was, wie er was overleden en wie er in Engelse dienst waren overgegaan.
De naam van Bastiaan van Gogh staat hier niet bij. Ook zijn de namen bekend van allen die met “De Jonge David” terugkwamen. Ook hier staat de naam van Bastiaan van Gogh niet vermeld.
Stel dat het Bastiaan van Gogh niet was. Wie dan wel? Er staan een paar kleine aanwijzingen in de brief. Zo noemt hij Pietje op enig moment ‘nicht’ en sluit hij af door de groeten te doen aan haar “vader en tante.”
Dit zou betekenen dat de briefschrijver familie was van Pietje. Hiertoe heb ik de stamboom van de Van der Zaag’s, Vermaat (moeder van Pietje) en de Jellico’s (familie van moeder Vermaat’s eerste huwelijk) uitgezocht. Echter, ik heb geen enkele naam in de bemanningslijsten kunnen vinden die te relateren valt aan die families.
Zou de briefschrijver een passagier kunnen zijn geweest? Onwaarschijnlijk. De “Mars” was een oorlogsschip en daar reisden doorgaans geen burgers mee. De briefschrijver verbleef tevens aan boord toen het schip al lang en breed in St. Eustatius was gearriveerd. Een passagier zou dan het schip verlaten hebben en op het eiland verblijven.
Er staan nog een paar aanwijzingen in de brief. Zo heeft hij het over een examen, kopjes en een fles stroop. Dat bevestigt nogmaals dat het niet om een matroos of soldaat ging want die hadden doorgaans niet veel
eigendommen en examens al helemaal niet. Dat elimineert driekwart van de bemanning.
Als het niet Bastiaan van Gogh is geweest die de brief heeft geschreven, betekent dat dat Pietje van der Zaag uiteindelijk niet met de briefschrijver is getrouwd. Reden kan zijn dat de briefschrijver nooit is teruggekeerd
van zijn reis en dan zou zijn naam op de bemanningslijst staan. Uit het verhaal blijkt dat abusievelijk de ondergang van de “Mars”, zonder overlevenden, naar Nederland zou zijn gecommuniceerd. Aangezien de
brief nooit is aangekomen, kan het zijn dat Pietje haar verloofde verloren dacht te hebben en wellicht later een andere verloving is aangegaan? Of wellicht is de briefschrijver ooit wel teruggekeerd, maar was de liefde
toch overgegaan.
Hoe dan ook, in 1785 huwde Pietje met Bastiaan van Gogh en gingen ze in Den Haag wonen. Samen kregen ze zeven kinderen:
Bastiana Elisabeth (1786-1830)
Johannes Phillipus (1787-1860)
Hendrica Francina (1789-1873)
Willem Johannes Jellico (1790-1851)
Sara Petronella (1792-1861)
Maria Adriana (1793-1793)
Bastiaan (1795-1866)


Bastiaan was een meester timmerman die onder andere het timmerwerk aan het Paleis te Den Haag mocht doen. Later kwam zijn oudste zoon Johannes ook in het bedrijf werken. Na het overlijden van Bastiaan in 1818 zette Johannes het bedrijf voort.
Pietje van der Zaag overleed in 1833 te Den Haag, 73 jaar oud, vooralsnog het geheim meenemende van de identiteit van haar aanbiddende briefschrijver.

Het is een zoektocht die mij meer dan een jaar heeft bezig gehouden, waarbij vele archieven zijn bezocht en doorplozen, helaas vooralsnog zonder een duidelijk resultaat. Dat dit verhaal nu is geschreven betekent
voor mij echter niet dat de zoektocht ten einde is. Ik blijf proberen achter de identiteit van de briefschrijver te komen.

Uiteindelijk bleef de Mars de auteur zodanig intrigeren, dat hij er een heel boek over geschreven heeft: De laatste reis van de Mars, dat eind 2021 is verschenen. Zie ook www.laatstereisvandemars.nl of www.wonka.nl