Een herinnering uit Zuidland aan de watersnoodramp van 1 februari 1953.

Eerder gepubliceerd in Nieuwsbrief 124. Meer specifiek gaat dit over de belevenissen van de familie Johannes (Joh) van Eersel woonachtig aan de Breedeweg in de polder Velgersdijk. Deze polder is gesitueerd ‘achter de molen’, ingesloten door de Krommedijk richting de havenvan Zuidland (‘t Veer) en de zeedijk langs het Spui. De Breedeweg-(zie zwarte lijn op […]

Eerder gepubliceerd in Nieuwsbrief 124.

Meer specifiek gaat dit over de belevenissen van de familie Johannes (Joh) van Eersel woonachtig aan de Breedeweg in de polder Velgersdijk. Deze polder is gesitueerd ‘achter de molen’, ingesloten door de Krommedijk richting de haven
van Zuidland (‘t Veer) en de zeedijk langs het Spui. De Breedeweg-(zie zwarte lijn op de kaart), in de volksmond het Weegje genoemd, was een onverhard grindweggetje van de Krommedijk naar de huidige Velgersdijckseweg. Het Weegje is na de ruilverkaveling in 1994 opgeheven. Ten tijde van de ramp woonden er aan dit weggetje 3 broers van Eersel met hun gezinnen. Aan de noordzijde (tegen de Krommedijk) woonde Johannes (Joh) met zijn vrouw Klaasje en 4 kinderen (Francien, Nella, A en Jaap). Mijn vader Joh was tezamen met zijn broer Gerrit eigenaar van het gemengde boerenbedrijf (veeteelt en landbouw). Op deze boerderij (genoemd Sandhil) naar het stuk polder zoals dat heel vroeger heette) woont nu de later geboren zoon Johan van Eersel met zijn vrouw.


Halverwege stond een houten huisje dat werd bewoond door Gerrit van Eersel met zijn vrouw Necltje en 2 kinderen (Jacob en Sietje). Aan de zijde van de Velgersdijckseweg woonde Gerbrand (Ger) van Eersel met zijn vrouw Riek en 3 kinderen (Francien, Henny en Jaap). Door ome Ger werd ook ‘geboerd’. Hier is nu het transportbedrijf van Mol gevestigd. Op zaterdag 31 januari 1953 zag het er al naar uit dat het gevaarlijk kon gaan worden. Het gezin van ome Gerrit waren die middag bij ons op de boerderij. Mijn vader drong er sterk op aan dat zij bij ons zouden blijven doch zij gingen toch terug naar hun eigen huis.
Helaas sloeg die nacht van 1 februari 1953 het noodlot toe: Ome Gerrit. tante Neeltje en hun kinderen Jacob (ruim 1 jaar) en Sietje (6 maanden) verdronken.
Op de volgende pagina’s treft u aan het verhaal van de ramp en de periode daama dat is opgeschreven door mijn zus Francien die ten tijde van de ramp bijna 8 jaar was. Het is een waardevol stuk, te meer omdat de andere kinderen zich helemaal niets kunnen herinneren van de vreselijke gebeurtenis die toen plaatsvond.

Mijn verhaal over de watersnoodramp
door Francien Quak-van Eersel

Zondagmorgen om ongeveer 4 uur werden we met gebons wakker gemaakt.
Mijn moeder dacht dat het ome Gerrit was, die moest die ochtend melken. Ze was bang dat wij als kinderen wakker zouden worden. Wij sliepen met z’n vieren op de grond in de kamer, omdat het zo’n herrie was boven, door de storm. Maar het was niet ome Gerrit, maar Frans Zevenbergen en Arie Breeman die ons kwamen waarschuwen omdat de dijken op doorbreken stonden. Ze zouden ook ome Gerrit en tante Neeltje gaan waarschuwen en die woonden met 2 kleine kinderen halverwege het weegje in een houtenhuisje. Maar stonden al snel tot hun knieën in het water en moesten noodgedwongen bij ons blijven. Gouw hebben ze de koeien los gesneden, maar die wilden niet naar buiten en zijn allemaal verdronken op 1 na die was naar Simonshaven gezwommen, heette nog Francien ook.


Snel werden de matrassen nog naar boven gebracht met het gasstel, een gasfles stond boven voor de verlichting, electrisch hadden we niet. De gaspitten zorgden voor wat verwarming. Mijn moeder had ook nog eieren en brood meegenomen,
die eieren konden we bakken maar er was geen koekepan, maar in de kast op zolder stond een blik met gedroogde appeltjes. Het deksel gebruikten we als koekenpan, dus een beetje eten hadden we maar met 4 grote mensen en 4 kinderen was het eten snel op. Wij lagen op bed onder de dekens, weet nog dat ik steeds bij het raam ging kijken of het water al ging zakken. We hadden geen wc dus moest de po er aan te pas komen de mannen plasten in het trapgat. In de middag hebben ze een wit laken uit het raam gehangen zodat de mensen op dorp konden zien dat we nog in leven waren. De familie van onze redders verkeerden ook in onzekerheid.

Ook wisten we niet of het gezin van ome Gerrit het overleeft had mijn vader hoopte dat ze naar ome Ger gevlucht waren, die woonde iets dichterbij (huis van Mol) ‘s middag had m’n vader het dak al zien drijven. Later bleek dat ze wel op weg waren geweest tante Neeltje had haar jas aan en nog één klomp toen ze gevonden werd. Je moet er niet aan denken wat die hebben mee moeten maken, met een jongetje van anderhalf en een meisje van 6 weken. Het zal ongeveer 4 uur in de middag zijn geweest dat ze ons kwamen bevrijden. Met een roeiboot kwamen ze aan de zijkant van het huis daar was een kleine koekoek noemden wij het (klein dakkapelletje). Ik dacht dat ome Jan het was die ons kwam halen.

Eerst werd mijn moeder naar beneden gelaten, toen wij als kinderen. Daarna zouden ze mijn vader, Frans Zevenbergen en Arie Breeman komen halen. Het was een gevaarlijke onderneming, vanwege de stroming moesten we achter de schuur langs, daar gekomen moest er een grotere boot aan te pas komen het stroomde te hard om met de roeiboot naar de dijk te varen. We moesten een tijd wachten op de grotere boot. Gelukkig lukt het om ons op de dijk te krijgen, daar stond opa van Rij op ons te wachten,. Toen we op de dijk liepen stond mijn vader door het dakraampje te kijken, die was zo ongerust geweest omdat we zolang wegbleven. Toen lopend naar dorp ik weet nog, we waren bijna bij de molen toen de brandweer ons tegenkwam die wilden Jaap van m’n moeder aanpakken dat m’n moeder kwaad werd en ze dat laatste eindje ook wel zelf kon dragen, ze zei jullie moesten je schamen om een oude man de dijk uit te sturen.

We zijn toen naar ome Kees en tante Pie op het hoofd gegaan, daar kwam later ook m’n vader aan, gelukkig allemaal gered. De familie van onze waarschuwers waren ook ongerust geweest die wisten niet dat ze bij ons waren. De eerste nacht hebben we bij ome Kees geslapen. Toen zijn we 2 nachten bij ome Kees in Rotterdam geweest op een bovenhuisje dus dat was niet zo leuk die tante was niet makkelijk en liep heel de dag te schelden, m’n moeder liep wel eens te huilen weet ik nog. De andere
dag zijn we met neef Kommer naar de Ahoy hal (oude) geweest daar konden we kleren en schoenen halen. Zelfs speelgoed was daar ook. Na 2 dagen konden we naar Pernis aan de Pastoriedijk stond een winkelpand leeg, de voorkant was winkel daar stonden de bedden, achter was een kamer en keuken dus een hele luxe dat we allemaal bij elkaar konden blijven. We hebben veel steun van de familie De Winter gehad, die woonden een paar huizen verder. Ome Arie en tante Drien kwamen volgens mij elke dag. Ome Arie was in het bezit van een auto. Mijn vader kwam om de andere dag op zijn brommertje. Weet niet waar hij sliep, zal wel bij familie geweest zijn. Het heeft volgens mij haast 4 weken geduurd voor hij ome Gerrit gevonden had. Al die tijd overal gezocht tenslotte in een hoek van de haven gevonden toen het water ging zakken.

Dit is mijn verhaal hoe ik de ramp heb beleefd. We hebben best een goede tijd gehad in Pernis. Weet ook nog dat
mijn moeder breiwerken had gered en mee naar boven genomen, ze was jurken aan het breien met een bolerootje voor de trouw van ome Arie en tante Drien die 10 april 1953 getrouwd zijn.