VEERTIEN-ACHTTIEN

Als de Slandenaren, die de eerste wereldoorlog hebben meegemaakt over die oorlog spraken, hadden zij het steevast over “den oorlog van veertien-achttien”.Als je als heel kleine jongen bij gesprekken over “veertien-achttien” aanwezig was, hoorde je soms boeiende verhalen over die tijd. Verhalen die je uiteraard vergat, maar waar soms flarden van bleven hangen. Een van die verhalen betrof het […]

Als de Slandenaren, die de eerste wereldoorlog hebben meegemaakt over die oorlog spraken, hadden zij het steevast over “den oorlog van veertien-achttien”.Als je als heel kleine jongen bij gesprekken over “veertien-achttien” aanwezig was, hoorde je soms boeiende verhalen over die tijd. Verhalen die je uiteraard vergat, maar waar soms flarden van bleven hangen. Een van die verhalen betrof het gebeuren, dat hier in Zuidland Belgische vluchtelingen zijn geweest, maar daarover later in dit artikel wat meer. 

Nederland was in de eerste wereldoorlog neutraal. Dat ons land toen voor het oorlogsgeweld gespaard bleef was geen verdienste van de Nederlandse regering, maar vloeide voort uit het feit, dat de Duitse legerleiding het niet noodzakelijk achtte om Nederlands grondgebied als opmarsgebied voor haar legers richting Frankrijk te gebruiken, dus hoefde het Nederlandse leger niet de wapens op te nemen tegen de Duitse krijgsmacht die de Nederlandse grenzen zou overschrijden. In het geval de Duitsers, dat wel gedaan zouden hebben, had het uiterst slecht bewapende Nederlandse leger geen schijn van kans gehad. In één van de boeken van dr. L. de Jong vond ik bijvoorbeeld de volgende passage: “het geschut was schaars en ouderwets en had maar munitie voor hoogstens tien gevechtsdagen.”

Maar één op de tachtig man had een gasmasker, terwijl er op de grote Belgische en Franse slachtvelden erg veel gebruik gemaakt werd van giftige strijdgassen.
Puur geluk dus voor de Nederlandse regering, dat Duitsland het grondgebied van Nederland niet nodig had. Puur geluk dus ook voor het Nederlandse volk,
dat gespaard bleef voor het eigenlijke oorlogsgeweld. Hoewel… ons land kreeg toch nog zijn portie van het oorlogsgeweld. Om enkele zaken te noemen: in de nacht van 30 april op 1 mei 1917 werd Zierikzee bij vergissing door Engelse vliegtuigen gebombardeerd. Er waren drie doden te betreuren.
Door torpedo’s en mijnen van de elkaar bevechtende landen zonken 121 Nederlandse koopvaardijschepen en 96 vissersvaartuigen. In totaal verdronken 1200 opvarenden. Deze gegevens heb ik ook ontleend aan de geschiedbeschrijvingen van dr. De Jong.
En wat de feitelijke gevechtshandelingen betreft, kwam Nederland er af door van tijd tot tijd als het windstil weer was, vooral in het zuiden van het land, te kunnen luisteren naar het gedreun van het geschut op de verre Belgische slagvelden. Een gegeven, dat door De Jong in zijn boeken vermeld wordt.
Merkwaardig genoeg heb ik dit vroeger, al jaren voordat De Jong zijn boeken schreef, al door mijn ouders horen vertellen, dat men zelfs in Zuidland en
omgeving soms het geschut aan het Belgische front kon horen.
Bleef dit geweld op verre afstand van onze dorpen en steden, maar waar Nederland wel mee te maken kreeg was een nijpend tekort aan voedsel, brandstof en materialen enz. vanwege het feit, dat er niet voldoende kon worden ingevoerd ten gevolge van blokkades en vernietiging van scheepsruimte.
Hoewel het kabinet -Cort van der Linden- al vroegtijdig adequate maatregelen nam, kon het niet verhinderen, dat de genomen maatregelen geleidelijk aan uitliepen op een voedsel- en materialenschaarste, die steeds beroerder werd. Nederland voelde terdege de angels van de zware distributievoorschriften en de harde hand van de Economische Controle Dienst.
Controleurs trokken het hele land door. De steden en het platteland vreesden voor de strenge controles. Tussen de vele “vrezen” door werd er op grote
schaal gesmokkeld, voornamelijk naar België en uit België.

Mobilisatie 1914 – 1918. C. Weeda Jbzn., G. van den Boogerd


In het archief van Zuidland is een dik dossier bewaard gebleven met als inhoud allerlei circulaires, missives en richtlijnen over de uitvoering van de
distributie, het toezicht op de levensmiddelen, de uitvoering van de Tarwewet enz. enz. Het zou te ver voeren om daar -in het verband van dit artikel- uitgebreid op in te gaan. Nu wordt slechts volstaan met de constatering dat de toestand wat de voedselvoorziening betreft verre van rooskleurig was. Dat was in landelijk verband het geval, maar ook in kleine agrarische dorpen, zoals Zuidland omstreeks 1918 toch was, was de toestand niet minder nijpend. Als voorbeeld wil ik hier noemen de poging van het gemeentebestuur om de hachelijke voedselsituatie in ons dorp wat te verbeteren. In de gemeenteraadsvergadering van 18 april 1918 werd door de gemeenteraad het besluit genomen om “ 10 ha land te huren voor de som van fl. 800,— per ha.
De bedoeling was om het gehuurde land in te zaaien met bruine bonen. Het voor dit doel klaarmaken en inzaaien van het land zou fl.100,— per ha gaan
kosten. Het wieden en het uittrekken van de bonen zou voor rekening van de gemeente komen, terwijl de verhuurder de bonen zou dorsen. Tenslotte zou
voor het gehele project een premie worden aangevraagd bij het rijk.
Een tweede voorbeeld over de voedselsituatie in Zuidland vinden we bij de beschrijving van de toren- en kerkbrand op 22 juni 1918 door bakker Joh. de  Graaff. De Graaff had een bakkerij maar enkele meters van de brandende kerk verwijderd. In vliegende haast brachten vele helpers de inboedel van bakker De Graaff naar veiliger oorden, maar toen het sein “brand meester” was gegeven, kon alles weer worden teruggebracht naar de gespaard gebleven bakkerij. De Graaff zelf beschrijft het zo: “Men kon weer beginnen om alles wat bij buren en vrienden was ondergebracht, binnen te halen. Ook het regeringsmeel voor mijn bakkerij, waarvan een grote voorraad aanwezig was, werd eveneens teruggehaald. Er was niets van gestolen, wat nu niet zo erg verwonderlijk zou zijn geweest in die dagen van distributie, toen het al aardig op hongersnood begon te gelijken. Het rantsoen voor ieder persoon boven één jaar was vastgesteld op 200 gram slecht, zwart brood per dag. De gemeente verstrekte de bonnen aan de gezinnen, en de bakker mocht uitsluitend tegen inwisseling dezer bonnen het “regeringsbrood” verkopen. Ander brood mocht niet gebakken worden.
Ook nog op een andere manier maakte Zuidland kennis met de gevolgen van  de oorlog. In oktober 1914 kwamen er 1 miljoen Belgische vluchtelingen
over de grenzen met Nederland. Zij werden in hoofdzaak opgevangen in de grensgebieden. Het grootste gedeelte van de vluchtelingen keerde na een
maand weer terug naar hun vaderland.
100.000 vluchtelingen bleven voorlopig in Nederland. Het leed en de nood van deze vluchtelingen maakten in Nederland een diepe indruk.
Ook Zuidland kreeg met de Belgische vluchtelingen te maken. Op 10 oktober 1914 om 12.00 uur ‘s middags kreeg burgemeester G(errit) van Andel een
telefoontje uit Den Haag.
Hem werd gevraagd om nog op diezelfde dag naar een adres in Rotterdam te seinen hoeveel Belgische vluchtelingen er in Zuidland konden worden
ondergebracht. De burgemeester vatte kordaat de koe bij de horens en hij alarmeerde onmiddellijk het damescomité, dat voor de Nederlandse soldaten
in de stellingen aan de grenzen, sokken breidde. Burgemeester Van Andel vond het damescomité waarschijnlijk te klein want hij breidde het uit met nog enkele dames en ook heren en kreeg op die manier een prima werkgroep, speciaal belast met het helpen van Belgische vluchtelingen. Bovendien hadden de heren Van Toledo, Trouw, Mullaard en Waterman al fl. 335,— ontvangen van gegoede burgers, voor die tijd een formidabel bedrag.
De grote schuur van B. Bijl, die naar ik meen stond achter het pand Hoofd 1, langs de Stationsweg (nu staan er garages en is het plantsoen en loopt het
Oosteinde er gedeeltelijk overheen) was voor het eerste nachtverblijf aangewezen en voor dat doel zo goed mogelijk ingericht. Bastiaan van Beek
had daarvoor een grote hoeveelheid erwtenstro beschikbaar gesteld. Glijn Brouwer (sr) en Adrianus de Heer hadden een groot aantal dekens en kleden
ingezameld bij medelevende burgers.
Burgemeester Van Andel trommelde de gemeenteraad in een spoedzitting bijeen. De raad stelde de Bewaarschool en het Armhuis voor de vluchtelingen beschikbaar. Bovendien kregen burgemeester en wethouders een blanco krediet. Uiteraard vertrouwde de raad erop, dat het college van B en W daarvan met de nodige bescheidenheid gebruik van zou maken. Het damescomité spande zich in om de Bewaarschool heel gezellig in te richten. Stapels belegde boterhammen werden klaargemaakt. Ook voor koffie en thee werd gezorgd.
De Hervormde dominee Koolhaas en zijn Gereformeerde collega dominee Van Lummel vertrokken met de tram van 16.00 uur naar Rotterdam om de
vluchtelingen op te gaan halen. ‘s Nachts om 01.30 uur kwamen zij weer in Zuidland aan met 82 Belgische mannen, vrouwen en kinderen in hun kielzog.
Groot was de belangstelling tijdens de wandeling van het perron naar de Bewaarschool. Daar konden onze zuiderburen zich tegoed doen aan de klaargemaakte boterhammen enz., waarna zij naar hun slaapplaatsen in de schuur van Bijl vertrokken.


‘s Zondagsmorgens verzamelden zij zich weer in de Bewaarschool voor het ontbijt. De gehele morgen werd daar doorgebracht.
Ondertussen waren notaris Loeff en zijn klerk, de heer Geluk, geholpen door veearts Van Buuren, bezig om de namen en verdere gegevens van de Belgische vluchtelingen op papier te krijgen. De dames van het comité toverden een krachtige soep op tafel. Daarna werden de vluchtelingen, nadat zij zich hadden kunnen wassen, bij de burgers ingekwartierd. Bij welke burgers en bij welke adressen is voor zover ik weet niet bewaard gebleven in het gemeentearchief.
Wel is bekend, dat drie gezinnen met kleine kinderen werden ondergebracht in het Armhuis, dat voor dat doel in gereedheid was gebracht. Ook de
Bewaarschool bleef beschikbaar voor de vluchtelingen. Zij konden daar elkaar ontmoeten en vertellen hoe zij door hun gastgezinnen waren ontvangen
en dat alles in hun smeuïge Vlaamse taal. Zij konden daar ook inlichtingen vragen bij het comité. Daar werden ook bekendmakingen aangeplakt, die konden de vluchtelingen op hun gemakje lezen.
De dames van het comité hadden voor een flink aantal naaimachines gezorgd. De Belgische vrouwen konden dus aan de slag om onderkleren te maken voor
hun lotgenoten. De Belgen toonden zich erg dankbaar voor de verschillende soorten van hulp, die hun zo spontaan door de Zuidlanders werd geboden.
Om het de vluchtelingen nog gemakkelijker te maken was notaris Loeff zo vriendelijk een soort wisselkantoor voor de Belgen in te stellen. Hij gaf
fl. 47,74 voor 100 franks. Op dat moment de hoogste koers. Een voordeel dus voor de Belgen. Ook een informatiekantoor ontbrak niet. Bij ds. Koolhaas en
veearts Van Buuren konden de Belgen terecht met hun vragen naar familieleden in België. Beide genoemde heren verleenden hierbij hun bemiddeling.
Ook in bijzondere, soms bizarre situaties in het leven, gaat wat men noemt “de natuur” gewoon z’n gang. Op donderdag 15 oktober werd het aantal
vluchtelingen met één vermeerderd. Madame Plaskie kreeg een baby in het Armhuis. Het was een jongen. De vader kon bij de geboorte van zijn zoon
niet aanwezig zijn want hij diende in het Belgische leger. Dokter Hofman en burgemeester Van Andel vereerden de kraamvrouw en haar zoontje met een
bezoek. Mevrouw Plaskie, die Katholiek was, wilde persé haar kind nog die dag laten dopen. Burgemeester Van Andel die nog in Den Briel moest zijn
voor een vergadering nam contact op met de Brielse pastoor. Deze stelde direct een geestelijke beschikbaar die nog op dezelfde dag de kleine Belg zou
dopen. Burgemeester D.C. Mees van Vierpolders, die naar dezelfde vergadering moest als burgemeester Van Andel, stelde zijn auto beschikbaar. De
beide burgemeesters arriveerden samen met Zijn Eerwaarde zonder ongelukken in Zuidland. Toen aan de moeder gevraagd werd hoe haar zoontje ging heten wist zij niet zo gauw een geschikte naam te bedenken. Zij liet het maar over aan de drie heren. Zo kon het gebeuren dat de kleine Belg de voornamen kreeg van de aanwezige drie heren: Gerardus (naar de burgemeester van Zuidland), Constant (naar de burgemeester van Vierpolders), en Tarcius (naar de geestelijke uit Den Briel die de doop verrichtte).
Op vrijdag 16 oktober 1914 verscheen een artikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, waarin verslag werd gedaan over wat de Stadsadvocaat van Antwerpen (Franck) over de situatie in België dacht. Dit was blijkbaar zo positief dat het comité na lezing van het artikel besloot met enkele leden van het comité en één Belg naar Antwerpen te reizen om zich ter plekke van de toestand op de hoogte te stellen.
Bij de Rotterdamsche Automaatschappij (met als adres Wijnstraat 98-100) zou geïnformeerd worden hoeveel een retour Antwerpen per auto zou gaan
kosten. De zangvereniging “Sursum Corda” stelde voor een orgelconcert te geven in de Hervormde Kerk.
Het comité besloot het initiatief te steunen. Wie er op het idee gekomen is wordt niet vermeld maar om van de vluchtelingen een aandenken te kunnen bewaren besloot het comité alle vluchtelingen op de foto te zetten, samen met de leden van het comité. Fotograaf Bloem werd gevraagd prijsopgave te doen. In eerste instantie zat hij te hoog met zijn prijs. Maar later zakte hij een heel eind en kreeg hij de opdracht minstens 40 foto’s te maken.
Ik kan mij niet herinneren ooit een dergelijke foto te hebben gezien. Zou er in Zuidland of elders nog iemand zijn die een exemplaar van deze foto in zijn
of haar bezit heeft? Als dat zo is wil de gelukkige bezitter van die foto dan contact opnemen met de historische vereniging?
Op vrijdagavond ontving burgemeester Van Andel een telegram waarin werd aangedrongen om de Belgische vluchtelingen zo spoedig mogelijk terug te
laten keren. Het comité werd onmiddellijk gewaarschuwd en verscheen op  het raadhuis. Ook Bloem, de fotograaf, werd uitgenodigd voor die vergadering. Hem werd gevraagd om ‘s middags om 14.00 uur foto’s te maken. Hij beloofde aanwezig te zijn.
Toen het moment van het maken van de foto’s was aangebroken, werd als plaats daarvoor uitgekozen het weiland achter de schuur van de heer Bijl
(ongeveer op de plaats waar nu het huis staat van oud-burgemeester Van Geest). Binnen zeer korte tijd waren alle Belgen op de hoogte gesteld dat zij
op de foto zouden komen en dat zij om 13.30 uur present moesten zijn in de Bewaarschool. Omstreeks 14.30 uur werden de foto’s genomen onder grote
belangstelling van honderden nieuwsgierigen.
‘s Zondagsmorgens waren de Belgen weer bijeen in de Bewaarschool en kregen zij instructies voor hun vertrek. Zij die het nodig hadden kregen reisgeld.
Burgemeester Van Andel hield nog een hartelijke toespraak, ook ds. Koolhaas sprak nog een woord, waarna de heer Monteyne uit naam van alle
Belgische vluchtelingen hartelijk bedankte voor de gulle gastvrijheid en de liefderijke verzorging.
‘s Maandagsmorgens om 07.00 uur vertrok het eerste transport van 18 personen met de tram, uitgeleide gedaan door vele belangstellenden.
‘s Woensdagsmorgens ging het tweede transport en ‘s vrijdagsmorgens de rest met uitzondering van mevrouw Plaskie en haar baby die nog een poosje
in het Armhuis bleven.
Wie weet woont er ergens in België nog een Gerardus Constant Tarcius Plaskie, geboren 15 oktober 1914 te Zuidland …. of… een of meer van zijn
kinderen als hij die al gehad mocht hebben. 

Gschreven door P. Buis. Eerder gepubliceerd in Nieuwsbrief 31 (1999).

(De gegevens over de vluchtelingen zijn ontleend aan of soms zelfs letterlijk geciteerd uit een verslag van de hand van M. Geluk, dat zich bevindt in het
gemeentearchief van Zuidland. Dit artikel is eerder in een andere vorm gepubliceerd in De Bernisser van 23 december 1992.)