Het verhaal van Jan Andries de Bruijn en Pietje van der Zaag (1780).

In 1773 werd de Jan de Bruijn als chirurgijn aangesteld in Zuidland, waar hij Jacobus Allart opvolgde.Het gezin van de nieuwe chirurgijn, die tevens de titel medicinaal doctor gebruikte, vestigde zich in eerste instantie op de Ring, waar van oudsher de chirurgijns woonden en werkten, maar verhuisde in 1779 naar een gekocht pand aan de […]

In 1773 werd de Jan de Bruijn als chirurgijn aangesteld in Zuidland, waar hij Jacobus Allart opvolgde.
Het gezin van de nieuwe chirurgijn, die tevens de titel medicinaal doctor gebruikte, vestigde zich in eerste instantie op de Ring, waar van oudsher de chirurgijns woonden en werkten, maar verhuisde in 1779 naar een gekocht pand aan de Breedstraat, waar hij zijn apotheek en praktijk vestigde.
Behalve zijn vrouw Petronella van der Pol, kwamen hun drie kinderen, Jan Andries (1762), Adriana Barbara (1765) en Elisabeth (1767) mee uit Bleiswijk.
Het gezin behoorde tot de notabele kring van het dorp en had daardoor omgang met schout en schepenen, burgemeesters, school- en armmeesters en de predikant. Die laatste functie werd al sinds 1749 bekleed door Johannes van der Zaag en zijn gezin, dat bestond uit één zoon en zes dochters. Moeder Philippina Vermaat was in 1764 in het kraambed overleden.

Er bestond tevens een bloedrelatie tussen de twee families en de jongste kinderen uit de beide gezinnen gingen veel met elkaar om. Vooral zoon Jan Andries kon het goed vinden met zijn nicht, predikantsdochter Petronella Wilhelmina (Pietje).
Hoewel zijn vader chirurgijn was, werd voor Jan Andries een andere carrière uitgestippeld. Hij diende in de voetsporen van zijn opa te treden: Andries de Bruijn. Deze had een tot dan toe mooie loopbaan bij de Rotterdamse marine en was opgeklommen tot kapitein, met uitzicht op admiraal.
Jan Andries woonde nog geen jaar in Zuidland toen hij naar zee werd gestuurd. Hij ging dienen als appointe (officier in opleiding) op het oorlogsschip Thetis waar, niet toevallig, zijn opa kapitein was. Jan Andries was op dat moment elf jaar jong, maar dit was geen ongebruikelijke leeftijd voor appointes. Na een klein jaar kwam hij naar huis om vervolgens in 1777 terug naar zee te gaan en wederom op de Thetis bij zijn opa te dienen. Deze reis verliep echter desastreus voor de familie De Bruijn. Aan boord in het Middellandse Zeegebied brak de rode loop (dysenterie) uit en vele bemanningsleden overleden. Om toegang te krijgen tot betere verzorging loog kapitein De Bruijn tegen de Franse autoriteiten van de stad Toulon over de gezondheidstoestand aan boord. Hij brak hiermee de quarantaineregels en bracht de gehele stad Toulon in gevaar door de ziekte naar de stad te brengen. De Fransen kwamen er echter achter doordat er overboord gezette lijken aanspoelden. Ze beklaagden zich bij de Hollandse regering waardoor Andries de Bruijn terstond uit zijn functie werd gezet en zich over land naar Holland moest begeven. Jan Andries ging met hem mee.
Kapitein De Bruijn werd geschorst, maar had het geluk dat door de dreigende Vierde Engelse oorlog er gebrek was aan ervaren kapiteins zodat hij snel wederom een commando over een schip zou krijgen. In de tussentijd deed Jan Andries een missie op de Princes Carolina.
De vriendschap tussen Jan Andries en Pietertje van der Zaag had zich inmiddels omgezet in een verloving en met die verbintenis nam Jan Andries in april 1780 afscheid van haar om aan zijn volgende marine-avontuur te beginnen, aan boord van de Mars.

De Mars onder het commando van schout-bij-nacht Willem Crul was met 62 stukken geschut het vlaggenschip van de Rotterdamse marine en was uitverkoren voor een missie naar het Hollandse Sint Eustatius, een eiland in het Caribisch gebied. Eind augustus 1780 vertrok het schip via een tussenstop in Madeira richting de Cariben. Onderweg werd Jan Andries op 1 september bevorderd tot luitenant nadat hij eerder die zomer succesvol zijn officiersexamen had afgelegd. Dit neemt niet weg dat Jan Andries een lastpak was aan boord. Hij had het regelmatig aan de stok met de bemanning en mede-officieren. Zo had hij onder andere mede-luitenant Jan Louis Vitriarius in het gezicht geslagen, waarvoor hij enkele nachten in het scheepscachot moest doorbrengen. Ook gaf hij brutale antwoorden aan zijn meerderen, waarvoor hij eveneens in arrest werd gezet. Het waren geen voordelige feiten voor een officier.
Half september 1780 kwam de Mars aan op Sint Eustatius. Het eiland van slechts een paar vierkante kilometers groot was één van de belangrijkste handelsposten in de Amerika’s geworden. De Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog tegen Engeland was in volle gang, waarbij Frankrijk en Spanje de zijde van de Amerikanen hadden gekozen. Nederland was neutraal gebleven en kon daarom vrij handelen met alle landen. Hierdoor was Sint Eustatius een economisch knooppunt geworden waar vooral de Amerikanen hun spullen vandaan haalden. Voor de kust van het eiland lagen dagelijks meer dan honderd schepen te wachten op (ont)lading. De missie van de Mars met Jan Andries was om deze schepen en het eiland te beschermen tegen vooral Engelse kapers (gelegaliseerde piraten) die het hadden voorzien op vijandelijke schepen.
Schout-bij-nacht Willem Crul had gehoopt het tornado seizoen te kunnen vermijden, maar niets bleek minder waar. Op 11 en 12 oktober hield de Grote Orkaan van 1780 huis in het Caribisch gebied met meer dan 20.000 doden als gevolg. Ook Sint Eustatius en de Mars ontkwamen niet aan de vernietigende kracht van deze dodelijkste orkaan ooit. De Mars kapte zijn anker en vluchtte de zee op waardoor het zichzelf kon redden. Er was wel schade en het schip keerde pas twee weken later terug naar het eiland waar men dacht dat het schip, net als vele anderen, was vergaan. De gouverneur had zelfs al een bericht naar Holland gestuurd over het vermoedelijke verlies van de Mars.
Dit noopte Jan Andries vier brieven te schrijven, waarvan drie naar Zuidland. Natuurlijk eentje naar zijn verloofde Pietertje, eentje naar haar zussen en een naar Pietertje’s vader, de predikant. Er zijn geen brieven aangetroffen naar zijn eigen familie. De brieven zijn gevonden in het archief van de Engelse marinerechtbank. Engelse kapers confisqueerden Hollandse handelsschepen en de lading, inclusief brievenpost, werd naar Engeland gebracht. De inhoud van dit archief is pas eeuwen later, rond 1980, weer ontdekt, waaronder duizenden Nederlandse brieven. Dit houdt in dat deze brieven van Jan Andries, nooit in Zuidland zijn aangekomen.



Mijn Allergeliefde Waardste,
Ik heb in langen geen geluk gehad van aan uw ed. te mogen schrijven dewijl geen Coopvaarders vertrokken zijn, sedert dat ik mijn laatste brief van 31 september heb geschreven.  Den 12e oktober wierden wij door een storm beloopen, met een zeer hooge zee zodat wij ons touw moesten kappen en met alle de andere schepen vlugten en op zee drijven. Veel zagen wij voor ons oogen hebbende den eene zijn mast, en den andere zijn schip verlooren door de branding.
Mijn zeergeliefde, ’t Was een schouwspel, een bak wierd omgesmeten en de equipagie met hun 10e kwamen in een jol aandrijven en wierden bij ons geborgen wij dreven dan op zee de storm duurden 3 dagen, hadden op een nagt de zwaarste stormbuijen met donder en blixem, doe wierd ’ t weer bedaarder de wind liep niet goed voor ons om naar deze Rheede te zijlen zoo dat wy’ t naar een andere wenden, en den 26e October bereijkte wij de stad St Pierre op’ t Eyland Martinico daar wij tot den 31de  lagen en des avonds onder zijl gingen heden morgen kwamen wy op deze Rheede van St Eustatius wat ben ik verheugt dat ik u gelegentheijd heb, om aan Ued mijn lieveling schrijve daar ben ik t blijdste om.

De schade is hier niet zeer groot 6 a 7 huysen zijn weg en 7 barken die mede weggeslagen zijn. Op St Pierre zijn meerder dan 150 huysen  omgespoelt en van de 100 Schepen nog maar 3 te regt.
Mijn geliefde wij hebben geen schade dan ons grootste vaartuyg, en dat agter’ t schip vast was hebben wij verlooren, een groote hollandsche hoeker schip is vergaan maar’ t volk hoope ik zal te regt zijn […] Egter weet men er nog niets van. ’ t gelukkigste, dat is nu ook dat wy dit weder niet meer te wagten hebben dewijl ’ t hier altoos van de maand van Augustus tot half October duurd en die tijd, orcaan tijd noemt.

Wij leggen dus God lof weder gerust op deze Rheede, en nu verneem ik dat deze avond een coopvaarder zal vertrekken en wij zijn deze morgen hier gearriveert dus is deze brief heet van de naalden gelijk de kleedermakers zeggen. Gelieft ’ t mij dus te vergeven mijn liefste dat ik zoo kort schrijf,  niettegestaande dit weder geniete ik altoos een aanhoudende welstant, dat ik uijt grond van mijn hert tog wensche en bidde dat U Ed mijn waarde een zoo goede gezondheyd mag bezitten, dat mij maar dat voorregt geschiede dat ik nog meerder aan UEd konde schrijven, maar helas mag ik nog wel zeggen, de tijd loopt nog al om. ’ t is nu November den hemel geve dat t schielijk January werd dan hoope wy naar t vader land te koomen.
 Dan mijn lieve Pietje laat ik nu eens wat anders schrijven en vrolijk wezen, maar neen, als ik weder eens by UEd mag zijn (dat God geve) dan zal ik regt vergenoegd en vrolijk zijn. Als de coopvaarders maar niet verdwalen want tegen den ijsgang komen zij in holland, en dan gebeurd t wel eens dat zij met al den gehele boel weg raken door t ijs met al de anderen.

Ik heb wel eens aan Ued dikmaals verhaalt van koeskoes dog nu heeft ’ t gekoeskoest al mijn kopjes ben ik kwijd en lieve Nigte geeft mij tog wat mijn ander stroop fleschen weg ik heb niet om uijt te drenken ik ben omtrent geruineerd, gort met stroop flesche was goed, praecies als doe ik de laasten avond voor dat ik’ t examen deed t geluk had by UEd te spijzigen dat smaakt my nog dog.

Ik vreesch dat t papier te klijn zal werden en zal [moeten] eijndigen, laat ik UEd myn waarde van myne altoos durende liefde verzekeren O gelieft zoo eens om my te denken gelijk ik doe adieu dan myn lieve Pietje ik groete UEd op’ t hertelykste en bidde gode dat UEd mag bewaren, en’ t geluk schenke van elkander weder te zien, gelieft my ook’ t korte en slegte schrift te vergeven de coopvaarder is er de oorzaak van vaart dan wel myn geliefde lief, als UEd maar een volmaakte welstant moogt genieten, en gelieft te vertrouwen dat myn liefde nooyt zal verflauwen, en dat altoos om UEd denkt nogmaals mijn liefste uyt grond van myn hert en ziel gegroet, weest niet ongerust’ t is nu dog weder Jk blyve euwig naar UEd myn liefste […] entederlyk […] omhelst te hebben. UWEd liefhebbende en getrouwe.  Zyt niet ongerust myn lieven t kwade weer is gedaan Adieu nog eens myn geliefde, verschoon schrift en styl en zoo ik iets heb vergeten […] want ik heb zoo door elkaar geschreve en met haast en gelieft nim N’ voor my hertelyk te groete voor UEd geliefde Vader en Tante.
Aan boord van s’lands schip Mars den 6e November 1780, St Eustatius


Jan Andries had haast om zijn brief te schrijven omdat hij het met de vertrekkende koopvaarder mee wilde geven en excuseerde zich voor zijn handschrift en stijl. Dit, in combinatie met het oudhollands maakt het ook voor ons lastiger om te lezen, maar duidelijk is dat Jan Andries er naar uit keek om ‘zijn’ Pietje weer te zien.
De brief was niet ondertekend waardoor het lange tijd mij niet duidelijk was wie de afzender was van deze brief. Pas jaren later vielen de stukjes op hun plaats toen de andere (wel ondertekende) brieven werden gevonden. In die andere brieven die van dezelfde datum zijn, verhaalde hij veel van hetzelfde, hoewel hij in de brieven aan de zussen van Pietje schreef dat hij St Eustatius maar een dode klip vond waar hij voor geen geld in de wereld langer wilde blijven dan noodzakelijk en dat
zijn huid bijkans zwart aan het worden was van de zon en hitte.
Jan Andries keek er naar uit om het eiland te verlaten en weer naar Zuidland te mogen gaan. Die terugreis stond gepland voor eind januari 1781 en inderdaad vertrok de Mars op 1 februari, gezamenlijk met een handelskonvooi van 23 schepen naar Nederland.

Wat Willem Crul en iedereen op St. Eustatius nog niet wisten was dat Engeland in de laatste dagen van 1780 de oorlog had verklaard aan de Nederlandse republiek en een dag nadat de Mars het eiland had verlaten, kwam er een Engelse invasievloot van tientallen schepen met 3000 soldaten het eiland bezetten. Het eilandbestuur gaf zich gelijk over, want met slecht onderhouden forten en kanonnen en een garnizoen van 42 soldaten was verzet zinloos.
Drie Engelse oorlogsschepen werden achter de Mars en vooral de 23 lucratieve handelsschepen aangestuurd en op 4 februari werden ze ingehaald en kwam het tot een zeeslag. Jan Andries had als luitenant het commando over een batterij kanonnen, maar de Mars was in zijn eentje kansloos tegen drie schepen die bovendien beter bewapend en meer ervaren waren. Na een gevecht van een klein uur waarbij schout-bij-nacht Willem Crul sneuvelde, gaf de Mars zich over.
Het schip en het konvooi werden mee terug genomen naar St. Eustatius, waar de gehele bemanning gevangen werd gezet. Een paar dagen later werd iedereen overgebracht naar het Engelse eiland Saint Kitts. In de gevangenis aldaar stierven veel Mars-bemanningsleden door de slechte omstandigheden. Jan Andries werd als officier beter behandeld. Hij hoefde op St. Kitts niet de gevangenis in, maar mocht vrij rond bewegen, mits het eiland niet werd verlaten.
Na twee maanden werden de officieren vrijgelaten en mochten zij terug naar huis, mits zij gedurende de oorlog niet meer tegen de Engelsen zouden vechten. Dit diende met een eed op de bijbel bevestigd te worden. De overige bemanning had minder geluk en zij die het overleefden keerden soms pas jaren later terug. Met het cartelschip “De Jonge David” voer Jan Andries terug naar Zuidland, waar hij begin juni 1781 aankwam.

Hierna is het leven van Jan Andries een klein beetje mysterieus geworden. Hij mocht gedurende de oorlog niet meer vechten tegen de Engelsen en diende hij op het wachtschip Schiedam. Zijn grootvader Andries de Bruijn verloor het paradeschip de “Prins Willem” door deze bij Texel knullig te laten vastlopen terwijl deze broodnodig was in de oorlog, waardoor zijn carrière en wellicht ook die van Jan Andries acuut ten einde kwam. Ook de relatie met Pietje van der Zaag liep op de klippen, want zij huwde in 1785 in Den Haag met Bastiaan van Gogh. Of dit het gevolg was van het marine-drama van de familie De Bruijn, of wellicht het opvliegende karakter van Jan Andries, die mogelijk door de orkaan en de zeeslag ook psychische problemen had opgedaan, is onbekend. Het gehele gezin De Bruijn was in 1784 vertrokken uit Zuidland en daarna is er niets meer gevonden over Jan Andries.
Pietje van de Zaag kreeg zeven kinderen en overleed in 1833 te Den Haag op 73-jarige leeftijd.

Over de Mars en de gehele bemanning is door Arjen en zijn dochter Anne een boek geschreven: “De laatste reis van de Mars.” Verkrijgbaar bij alle (online) boekhandels (ISBN 9789082737325)