Het Kerkplein

Uit de beschrijvingen van de geschiedenis van ons land en uit afbeeldingen op schilderijen, is bekend, dat vóór de Reformatie de Rooms Katholieke kerken ook werden gebruikt als marktplaats, met name in de steden, met hun soms immens grote kerken.Wijlen burgemeester L. de Kool was ook bekend met dit fenomeen, want af en toe gebruikte […]

Uit de beschrijvingen van de geschiedenis van ons land en uit afbeeldingen op schilderijen, is bekend, dat vóór de Reformatie de Rooms Katholieke kerken ook werden gebruikt als marktplaats, met name in de steden, met hun soms immens grote kerken.
Wijlen burgemeester L. de Kool was ook bekend met dit fenomeen, want af en toe gebruikte hij een oud spreekwoord, dat aangaf, dat je op de juiste tijd op de juiste plaats moest zijn om wat te kunnen verdienen (of: naar de politiek vertaald – wat binnen te halen. Half spottend, half serieus zei hij dan
“”Waar het volk is, is de nering”, zei de koopman en hij kruide de kerk binnen.” Het gebezigde spreekwoord roept een middeleeuws beeld op van een koopman of een boer die met een kruiwagen vol negotie of groente en fruit de kerk binnenkruide om daar in de voor marktplaats bestemde ruimte, zijn waren aan de man te brengen.

Of een dergelijke handel binnen de muren van de Zuidlandse Sint Bartholomeus ook heeft plaats gevonden weten we niet. Wel weten we, dat binnen de muren van de kerk werd begraven, totdat de ruimte onder de vloer geheel vol was en men uit moest wijken naar het kerkhof rondom de kerk. Toen er nog in de kerk werd begraven, werden de graven afgedekt met stenen zerken met de gegevens van de dode er in gebeiteld, soms versierd met fraaie motieven. Helaas zijn al deze grafzerken bij de kerkbrand van 1918 verwijderd en stuk gebroken. Dat “valt te betreuren maar kan niet ongedaan gemaakt worden”. Gelukkig hebben de schrijvers van onze dorpsgeschiedenis, te weten Blois van Treslong, Joh. van Toledo en S. de Hoog, een nauwkeurige beschrijving gemaakt van de vóór de brand in de kerk aanwezige grafstenen. Nadat het van overheidswege verboden werd om in de kerk te begraven, werden de doden buiten de kerk begraven, op het kerkhof.
Ook dat werd op enig moment verboden en wel door Napoleon, want die verordonneerde, dat er voortaan buiten de bebouwde kom diende te worden begraven. Lang niet iedere gemeente hield zich aan dit gebod, ook Zuidland niet, want nog tot minstens 1866 werd er op het kerkhof begraven. Pas in 1866 werd begonnen met de aanleg van een nieuwe begraafplaats aan de Steenenweg (nu Raadhuisstraat).
Bij die werkzaamheden ontstond “de Pit”, een verbreding van de watering ter plaatse. De uitkomende grond werd gebruikt voor ophoging van de nieuwe begraafplaats. “De Pit” is pas na de tweede wereldoorlog gedempt.

Voordat het kerkhof bij de kerk in gebruik werd genomen als begraafplaats werd het kennelijk ook nog wel als een soort speel- of sportterrein gebruikt, tenminste, als je afgaat op hetgeen vermeld staat in het keurboek van Drenkwaard van 1523 (vernieuwd in 1550), zeg maar: de politieverordening van oud-Zuidland. Daarin lezen we in artikel 57: “Item zo wanneer, dat yemant ’t zij jonck of oudt eénige wanstuericheijt
(= baldadigheid) bedrijft in der kercken of op ’t kercof, ’t zij wie hij zij, van eenich spel ’t zij batslaen, coten(= bikkelen), topdrijven, tessen of perkemen- ten jagen (gokspelen) of eenighe ander wanstuerichheijt of spel, dat sal wesen op een bode van (10 scellingen) (drije pont) zo verder zij daerof bekoert wor-
den van den scout of van eenich van den scepenen of van den ghezworen bode. Ende als dezelve dat kennen op haren eedt, zo zal de boete daermede gewonnen worden ende men zal die persoon daervoer mogen gijsel leggen (= in hechtenis nemen) of die ouders voer haer kinderen ’t zij jonc of oudt. Ende die boeten voort inwinnen achtervolgende de koeren (noch men sal oick niet balslaan off clootschieten op ’t kerckhoff binnen den dorpe van Westenrijck, binnen die hoei (= duiker, overkluisde watergang, heul) bij Aerd
Rinssen ende oick binnen die straten als up de Molendijck, up Goijdijck op boete voorseyt).


Vóór 1857 moet het kerkhof er anders uitgezien hebben dan tegenwoordig. In het oude archief van de gemeente Zuidland zijn enkele stukken aanwezig die aanleiding geven tot deze veronderstelling. In 1832 is er sprake van een kerkgracht en in de ingekomen stukken van 1857 treffen we een tweetal stukken aan, waarin sprake is van het dempen van de kerkgracht.
Uit de stukken blijkt niet of de gracht helemaal rondom de kerk liep, zoals bijv. in Oudenhoorn het geval is, of dat er sprake was van een gracht, die slechts aan één zijde het kerkhof van de straat scheidde. Na demping van de kerkgracht kwam er een open goot, waardoor het overtollige regenwater en spoelwater werd afgevoerd. In 1893 kreeg bakker Joh. de Graaff die in de Dorpsstraat zijn bakkerij had, van het gemeentebestuur vergunning om aan te sluiten op de waterleiding, die vanuit de oude Bernisse van water werd voorzien. Daarvoor moest een leiding worden ingegraven vanaf de pomp op de Breedstraat, die vroeger stond voor het huis van Jas de Hoog, langs de toren, langs de kerk om dan aan te sluiten op de bakkerij.
In onze Nieuwsbrief van 14 oktober.1995 kunnen we lezen wat De Graaff bij zijn graafwerkzaamheden wedervaren is. Letterlijk lezen we dan: “Langs kerk en toren werden gedurende het graven vele lijken gevonden, waarschijnlijk vele honderden jaren oud; langs de kerk en de toren waren de kisten totaal vergaan en van de lijken alleen de hoofden en grootste beenderen nog overgebleven, maar bij de goot in de nabijheid der huizen achter de kerk, waren daarentegen de kisten door de vochtigheid van de bodem aldaar, nog
geheel gaaf gebleven, maar de lijken bijna geheel vergaan. Ze lagen in lange rijen van Oost naar West, langs de gehele breedte vanaf de kerk en toren tot tegen de huizen. Al de gevonden beenderen en schedels werden zorgvuldig verzameld en op de begraafplaats aan de Steenenweg begraven.”

Hier volgt nog een verhaaltje, dat met de functie van het kerkhof als begraafplaats te maken heeft. In Nieuwsbrief no.25 van juni 1998 schreef wijlen Gaas Quack, een Zuidlandse jongen, die na de watersnood naar Californië emigreerde en die in maart 1998 naar Zuidland op familiebezoek kwam, een artikel met de
titel: DAWN MEMORY LANE. De titel was puur Amerikaans, de inhoud puur Nederlands. Hij maakte in de vroege ochtend een wandeling langs wegen en dijken, waar hij vroeger samen met zijn vader, Abr. Quak, melk bezorgde. Toen hij alle straten en huizen weer zag, herinnerde hij zich nog zoveel, onder andere, dat hij met andere jongens voetbalde op het kerkplein.
Deze herinnering nemen we letterlijk over: “Het Korte Slop leidde mij tot de Hervormde kerk, nu omgeven door een fraai grasperk. In onze tienerjaren was er geen gras, alleen maar harde grond over de voormalige begraafplaats. Gedurende één van de vele “partijtjes” voetbal, welke daarop werden gehouden, stapte één van de deelnemers in een gat. Het partijtje kwam tot een abrupt einde toen ontdekt werd, dat “het gat” in een deksel van een doodskist zat.’
In hetzelfde nummer van de Nieuwsbrief (dus nummer 25) treffen we de volgende in het Zuidlandse dialect geschreven ontboezemingen aan van de hand van mevrouw J.H.Bezemer – Lugtenburg. Ook dit stukje nemen we letterlijk over:

“Beelde ût m’n kinderjare”
“Assik sochus naar school ging, in onderan ’t Korte Slob bij die kleine hûssies van de Nieuwstraat keek, kwamme de ouwe vrouwtjes in jak en rok, in een haakmussie op, de volle pot die ze net van ’t besteeboord gehaald hadde, lege in de ope goot die langs het plein van de kerk lag. In as smiddus de goot opgedraogd was gingen wij daar stuitere. Wat ging dat fijn hè! In knikkere deeje langs, in achter de kerk. Maor eerst mozzie een pitje make, in dan kwammie wellus een bot tege. Ûtgrave, in dan bij mêêster Venema bringe,
want die spaarde ze. ’t Was een fijne mêêster hoor! Vrijdus krege we dan ûtleg over het geraamte van een mens.
Dan ging de kast ope, want hij had al hêêl wat bêêne bij mekaar gegaord. In wij hoorde dattut meschien wel van onze voorvaoders of een over-over opoe kon weze. In dattut meschien dur ondererm geweest was. Hij wees tur op dattut vroeger een kerkhof was. Trouwes in de ofgebrande kerk lagge in de middepad grave mit grôôte zerke. Doch azzie bij de mêêster in de kast keek, wassut net of dur êêntje stond. Z’n hersepan mit van die grôôte oage. Maor hij was wel hêêl erg mager”.

In de Nieuwsbrieven van 1992 en volgende jaren werd de oorlogsgeschiedenis van Zuidland beschreven, o.a ook het bombardement van 17 op 18 juni 1941 en de gevolgen daarvan. Waar bleef het puin van de getroffen huizen?
Een deel ervan werd op het kerkplein gestort. In de Nieuwsbrief nr. 7 (van januari 1994) schreef ik daarover het volgende: “De rest van het puin kwam op het kerkhof terecht bij de Hervormde kerk. Dat plein was toen niet ingezaaid met gras, er stond geen boom, maar het was verhard met koolas en langs het kerkplein, aan de kant van de Kerkstraat, (toen nog Nieuwstraat), die was geplaveid met “kinderhoofdjes’, liep een open goot, waar regen- en spoelwater en straatvuil in terecht kwamen. De puinheuvels groeiden in de fantasie
van de jeugd uit tot bergen die beklommen moesten worden, wat dan ook letterlijk gebeurde. En als op zondagochtenden, direct na de kerkdiensten in drie verschillende kerken, in de Hervormde kerk de zondagsschool begon, moesten de zondagsschooljuffrouwen: mevrouw Van der Sluis (de vrouw van de
Hervormde dominee), Adrie Mooidijk, Mijna van Rij, Jaantje Lugtenburg en Dina Lugtenburg, de nodige pressie uitoefenen om hun pupillen van de puinhopen te laten afdalen naar de gewone platvloersheid van het koor van de kerk. Waar het puin precies gebleven is? Ik zou het niet weten” , aldus de slot-
zin van het betreffende citaat.
Al weer jaren geleden vertelde wijlen Cor Warning mij, dat hij dat puin in opdracht van de gemeente met paard en wagen naar de Krommedijk achter de molen heeft vervoerd om bepaalde lage gedeelten in de dijk wat op te hogen. Na de oorlog kreeg het kerkplein diverse opknapbeurten. Er werd gras gezaaid, er werden bomen geplant, er werden toegangspaden aangelegd. Bomen gingen ook wel weer eens dood en werden
door nieuwe vervangen.

Een geheel andere functie kreeg het kerkplein eind jaren veertig erbij. Er werd een oorlogsmonument geplaatst, met het opschrift: DE VRIJE MEIDAG IS MET BLOED BETAALD. Het ontwerp was van Ir. Schut van het Instituut Stad en Landschap van Zuid-Holland. Het werd onthuld door burgemeester L. de Kool, die bij deze gelegenheid het gedicht “De Partizanen” voordroeg van A. den Doolaard. En sindsdien wordt
er telkenjare in de avond van de vierde mei een dodenherdenking gehouden met een stille tocht en klinken de tonen van de “Last Post” als een postuum eerbetoon aan de Zuidlandse oorlogsslachtoffers.

Toen de jaarmarkt in de jaren tachtig, na een 60 á 70-jarige ontstentenis (de vroegere “Slanse
Kurmus”) weer nieuw leven werd ingeblazen, kreeg de Hervormde Kerk een prachtige gelegenheid om het kerkplein te gebruiken als marktplaats voor de rommelmarkt, die vanaf die tijd jaarlijks gehouden wordt ten behoeve van het restauratiefonds van de kerk. De eerste paar jaren waren niet de Slandenaars
’s morgens vroeg als eersten aanwezig om de beste koopjes in de wacht te slepen, nee, Turkse landgenoten waren het eerst present om te profiteren van een meestal uitgebreid aanbod van allerhande meubels, serviesgoed en glaswerk en andere zaken. Zo draagt het kerkplein in onze dagen nog steeds bij aan een
stuk gezelligheid en levendigheid tijdens de jaarmarkt en vindt de verkoop van allerhande zaken niet alleen in de kerk plaats, maar op het groene gras van het kerkplein.

Geschreven door Piet Buis, voor het eerst gepubliceerd in nieuwsbrief 63 (December 2007).