De geschiedenis van ons land werd door de geschiedschrijvers tot heden beschreven van oorlog tot oorlog. Oorlogen waren in ons kleine landje gebeurtenissen , die de bevolking geweldig deden opschrikken omdat ze diep ingrepen in het leven van de burgers en omdat het hele land er mee te maken had. Politieke en staatkundige gebeurtenissen spraken de gemiddelde Nederlander minder aan en waren dus voor de geschiedschrijving minder geschikt als ijkpunt, als ik het zo zeggen mag. In het hierna volgende verhaal houden we ons ook maar aan die trend als we de brandbestrijding in ons dorp, door de eeuwen heen, beschouwen als een oorlog tegen de vlammen.
Als we aan de hand van de beschikbare gegevens de brandbestrijding in Zuidland door de tijden heen volgen, hebben we niet de indruk, dat de brandweer bij alarm ooit ging zitten afwachten, zoals hun buren, de Simonshavenaars. Het is bij de oudere generaties in ons dorp een bekend gezegde, als men ergens op wacht, waarvan de uitkomst onzeker is . “We zelle maor ofwachte, net aste Simesavenaars.” wordt dan half spottend, half in ernst gezegd. Sommige oudere Zuidlanders weten nog wel zo’n beetje waar dat gezegde zijn herkomst heeft. Voor degenen die dat niet weten volgt hier een poging tot verklaring.
Simonshaven was in het verleden een zelfstandige gemeente met een eigen burgemeester. Op een keer brak er brand uit. De brand nam toe in felheid, zo erg, dat aan de burgemeester voorgesteld werd de hulp van Geervliet in te roepen. De burgemeester bekeek de toestand eens en had kennelijk zijn optimistische bril op en vond dat het niet direct nodig was om Geervlietse bijstand te vragen. “We zullen nog maar even afwachten.” zei hij, “want misschien gaat de wind wel draaien”. Ondertussen brandde het huis helemaal uit. Die afwachtende houding is voor zover uit de stukken valt op te maken, de Zuidlandse brandweer altijd vreemd geweest.
Tussen 1400 en 1500 waren de Zuidlandse huizen opgetrokken uit hout. Op grond van oude keuren van Zuidland kan gezegd worden, dat de Zuidlanders aardig wat verplichtingen hadden ter voorkoming van brand. Zo moest elke burger de as van zijn haard, pas als de as was afgekoeld, naar de asbakken brengen, die door “de Overheid” op verschillende plaatsen in het dorp waren aangebracht. Elk huis moest ook de beschikking hebben over een brandemmer (die toentertijd van leer of van touw gemaakt was) en over een brandladder. Er moest ook altijd worden gezorgd voor voldoende bluswater.
Vroeger was “de Kaai” op de Ring de haven van Zuidland. In die haven kwamen twee sluizen uit. De ene liep onder het Schippershuis door en de andere liep onder het huis door, dat tegenwoordig bewoond wordt door de familie Van Os (naast de snackbar op de hoek). Laatstgenoemde sluis, diende uitsluitend om de brandsloten, die door en langs het dorp liepen, van bluswater te voorzien. Toen er nog geen brandspuiten waren, werden er bij het blussen van een brand twee rijen van mannen gevormd, die elkaar de emmers doorgaven. De eerste rij gaf de volle emmers door, de tweede rij de lege.
In het kerkboek van 1671-1713 van de Hervormde kerk van Zuidland wordt een boeiend verslag gegeven over een in 1688 in Zuidland plaatsgehad hebbende brand, waarbij negen huizen in de as werden gelegd.
Een brandverzekering was er toen nog niet, dus de gedupeerden konden niet hun hand gaan ophouden bij een verzekeringsmaatschappij. In een voorbeeldige samenwerking hebben het gemeentebestuur samen met de Hervormde kerk, het probleem om de daklozen weer te huisvesten, opgelost.
Hieronder laat ik het verslag, dat ook is opgenomen in het boek “Zuidland Dorp uit het niet” van S. de Hoog, woordelijk volgen:
1688
“. . . . .het Godes heilige & reghtvaardige wille zijnde geweest, dit Dorp, om mijne zonden, op den 12 van Sept. 1688; in de nanaght, met een vervaarlijke brand te bezoeken, waardoor behalve de Schuren, negen huizen in d’ asche geraakten: Zoo hebben Schout & Schepenen, dezer plaatse aan d’ eene ; & de Kerkeraad alhier, aan d’ andere zijde, met elkander goetgevonden, vier maghtelooze huisgezinnen, die onder andere door de gemelde brand ganschelijk bedorven waren, weder onder het dak te helpen, & ten dieneinde, op de naam van de Diakony & groote-armen alhier een inzamelinge van Aalmessen : binnen Steden & Dorpen te doen: dogh met dit beding, dat in de te makene arme huizen de vier dezolate huisgezinnen zouden blijven, zoo lang een van beide d’ ouders, ‘t zij vader of moeder in ‘t leven blijven: zullende het den kinderen vrij staan, zoo lang daar in te wonen, & ook niet langer. De Personen zoo mannen als vrouwen der vier gemeldt huisgezinnen, zijn genaamt Dirk Aalbreghtsz. met zijn vrou Neeltje Neeltje Dumize, Willem Laue met zijn vrou Willemtje (Deze twee huisgezinnen zijn nedergezet in de twee Diakonys huizen na de zijde van het Dorp) Geertje Vois een wede, & Kornelis Klaasz. Groen met zijn vrou Jannetje bewoonen de twee overige huizen der groote armen, welke verdelinge aldus bij loote gevallen zijnde, zoo blijven de twee huizen de naaste na het Dorp het volle & onbesproken eigendom van de Diakonye alhier; gelijk de twee andere na de Steene heul ook blijven de bezittinge van de Groote Armen.
Een tweede grote brand die aanleiding gaf om te collecteren voor de slachtoffers vond plaats in de panden nr. 106, 107, 108, 109/109a, 110/111, 112, 113, 114, 115, 116, 117 en 148 in de straten de Breedstraat, de Brakken en de Nieuwstraat op 31 oktober 1875 ( 14 huisnummers!) In de omschrijvingen in het brandrapport vinden we, dat de oorzaak onbekend is, maar dat de brand “is uitgebroken in de schuur of vlasstelling no .147 op de Nieuwstraat”, vanwaar de brand is overgeslagen naar de andere panden. In de toelichting, de z.g. “Aanmerkingen” van het rapport lezen we verder: “Hoewel met de
instructie naar de oorzaak van den brand is voortgegaan en nog telkens een onderzoek wordt ingesteld is het vooralsnog niet mogen gelukken de dader of daders te ontdekken”. Wat betreft de schade lezen we : “De schade van de niet-verzekerden wordt door tusschenkomst van een Commissie gedekt uit vrijwillige bijdragen in eigen boezem ingezameld. Een andere Commissie voorziet door werkverschaffing in de behoefte: dat werk bestaat in het doen spitten van land dat anders in gewone omstandigheden met de ploeg wordt omgewerkt”.
We hebben nu twee voorbeelden genoemd waarbij het gemeentebestuur en/of de kerk zich daadwerkelijk inzetten om de slachtoffers van de branden financieel uit de nood te halen. Ook veel later is er nog sprake van branden, die aanleiding gaven tot een rondgang door de gemeente om geld op te halen voor de slachtoffers. Was dat een voortzetting van een oude Zuidlandse traditie?
Als eerste noemen we de brand in winkel, woonhuis en werkplaats van loodgietersbedrijf Kloos, Dorpsstraat 21 op 6 februari 1957. Als tweede de textielzaak van A. Andeweg, in de voormalige synagoge aan de Breedstraat, op 23 april 1962.
Nog een brand die gevaar opleverde voor de omgeving vond plaats op 24 februari 1866 in de panden “geteekend no. 73 en 75, staande binnen de kom der gemeente”. In het betreffende rapport vinden we de volgende weergave van het gebeuren: “De brand brak uit te ruim 9 uur in den avond, dus op een tijdstip, waarop het meerendeel van den arbeidersstand in de eerste rust was of gereed zich ter ruste te begeven. Zoo hierdoor als doordien de brand om de vele aanwezige brandstoffen zeer plotseling toenam en in de bebouwde kom was uitgebroken, ontstond in den beginne eenige verwarring. Ieder spoedde naar den brand en poogde door berging te redden wat te redden was. Evenwel was men, nadat de orde was hersteld en de beide aangevoerde spuiten voortreffelijk werkten, den brand in het belendende pand meester, die echter telkens daaruit bleef opstijgen. Door den ijver der ingezetenen is het mogelijk geweest, dat pand te behouden. Ware dit niet gelukt de brand had dan spoedig eene zeer groote uitbreiding gekregen. De ramp ware dan niet te overzien geweest. Aan behoud van de schuur, waarin de brand uitbrak viel niet te denken. Ongelukken zijn niet voorgevallen, hoewel menigeen zich op het rieten dak heeft gewaagd. Het vee is gered. De schade aan het tweede pand en den inboedel bestaat in de gedeeltelijke vernieuwing van het rieten dak en bederving van het hooi door het inbrengen van water. De brandspuiten van Abbenbroek zijn aangevoerd, doch niet in werking geweest. De rijksveldwachter van Spijkenisse was spoedig bij de brand aanwezig. Hij heeft zijn plicht gedaan, evenals de gemeenteveldwachter en de Politieagent.
De spuiten zijn met eene wacht, den nacht over, op het terrein gebleven, met den veldwachter en de Policieagenten. Aan den officier van Justitie te Brielle is van het voorval kennis gegeven”.
In het oud-archief van Zuidland bevindt zich een “staat houdende opgave van bijzonderheden omtrent den op den 28e April 1862, binnen de gemeente Zuidland plaats gehad hebbenden brand in de panden geteekend no. 33, 34, 35, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49 en 50”. Tel even mee! Dat liegt er niet om, dat waren 11 panden die in brand stonden. Volgens hetzelfde rapport was het geen “gewone” brand, maar onder het kopje “vermoedelijke oorzaak van den brand” treffen we de volgende tekst aan: “kwaadwilligheid. Na gehouden instructie is den vermoedelijken dader Hendrik Naauwschut aangehouden, en op heden overgebragt naar het huis van Arrest te Brielle”. Blijkens het vermelde in de staat waren sommige huizen en inboedels verzekerd en andere niet. Als verzekeringsmaatschappijen worden o.a. genoemd: Haarlemsche Maatschappij en de Jong en Co. te Amsterdam. Wat er allemaal gebeurde tijdens deze brand vinden we op de genoemde staat terug in de kolom “Aanmerkingen”. Dit stukje nemen we letterlijk over:
“De beide Gemeentebrandspuiten waren zeer tijdig aangevoerd en in werking gebracht en die uit de Gemeenten Abbenbroek, Oudenhoorn en Geervliet spoedig toegesneld; van de laatste Gemeente was ook de Burgemeester tegenwoordig. Al de geäffecteerden en ook die van elders, hebben zich behoorlijk van hun pligt gekweten. Behalve de Gemeenteveldwachter, waren ook die van Oudenhoorn en Geervliet tegenwoordig, alsmede de Rijksveldwachters gestationeerd te Spijkenisse en aan de Nieuwesluis. Allen zijn gedurende den nacht gebleven tot het bewaren der orde, het bewaken van de overblijfselen van den brand en om te assisteren bij de instructie en huiszoekingen tot het opsporen van door den vermoedelijke dader overgebragt of geborgen goed. Al de beambten hebben zich op zeer loffelijke wijze van hunnen pligt gekweten. Er is van het roerend goed veel gered. Nog op den avond van den brand waren de huisgezinnen met het van hun geredde onder dak. Aan de Justitie is terstond kennis gegeven. Het plaatselijk Bestuur zal trachten door vrijwillige bijdragen van de ingezetenen, de schade te vergoeden, geleden bij arbeiders wier inboedels nog niet verzekerd zijn”.
Bij het lezen van dit verslag valt het op, dat er in die tijd al zoveel hulp uit de buurgemeenten kwam en nog vrij snel ook, ondanks het feit, dat er toen nog geen auto’ s waren. Een tweede zaak die de aandacht verdient – alweer – is de toezegging dat het gemeentebestuur, kennelijk erg begaan met het lot van de slachtoffers, een inzameling zou gaan houden voor de arbeiders, die niet verzekerd waren voor hun inboedel.
We gaan verder met de verhalen over de branden in Zuidland. Op 22 augustus 1886 is er in Zuidland een flinke brand geweest. Een vlasschuur aan het Lange Slop( thans Dorpsstraat) ging in vlammen op. Er zijn in het gemeentearchief nog rekeningen betreffende deze brand bewaard gebleven. De tekst van één van deze nota’s luidt letterlijk als volgt: “De Gemeente Zuidland debet aan Wed. van Driel aan geleverde Jenever op 22 augustus 1886:
Jenever 17½ liter á 80 c. de liter 3½ flesch á 70 c.de tI. te samen 27 augustus ’86 nog 1½ flesch | f 14,00 – 2,45 f 16,45 – 1,05 f 17,50 |
Ook zijn er nog rekeningen betrekking hebbend op de leverantie van brood en kaas. Zoals u ziet is er wel een opgave van het aantal liters sterke drank, maar geen opgave van het aantal liters bluswater, dat in de brandhaard werd gespoten. Dat er ook brood en kaas geleverd werd, is een aanwijzing, dat de brand best pittig is geweest. In ieder geval duurde het blussen (en misschien ook het nablussen), wel zo lang, dat de brandweermensen de plek des onheils niet konden verlaten en ter plekke brood en kaas kregen toegediend.
In 1886 was er nog geen personeelsvereniging. Je hoeft als brandweerman geen lid van de personeelsvereniging te zijn om onderscheid te kunnen maken tussen bluswater en “nabluswater”. Over deze brand wordt verder nog vermeld, dat er vier woningen zijn verbrand, bewoond door zes gezinnen, en een wagenhuis. Verder werd een vlasschuur een prooi van de vlammen. De oogst van 12 à 13 ha vlas ging verloren, alsook de voorraad hooi. De inboedels konden voor het grootste deel worden gered.
Het vlas was verzekerd. Als vermoedelijke oorzaak van de brand werd opgegeven: het spelen met vuur door kinderen. Over spelen met vuur door kinderen gesproken, het spelen met lucifers door kinderen, was er de oorzaak van dat op 18 juni 1899 de boerderij van Maarten Blaak aan de Ramshilseweg in vlammen opging.
Even weer een stapje terug in de tijd: op 29 januari 1855 ontstond er brand in de panden Ring 20 en 21. Uit de kolom “Aanmerkingen” van het desbetreffende brandrapport blijkt, dat de gemeente in dat jaar over drie brandspuiten beschikte, want we lezen: “De drie gemeentebrandspuiten waren spoedig aangevoerd en in werking gebracht”.
Een brandrapport van 13 maart 1889 geeft de feiten van een brand weer in de panden Drogendijk no.194 en 195 van Cornelis van Bodegom en Wouter van der Erve. Zeer waarschijnlijk betrof het hier een brand in een boerderij met knechtshuis.
Bij een brand op 23 april 1893 in het pand Zuidoordsedijk no.192, bewoond door Jan Lugtenburg en Dirk Cornelis de Snaijer is er ook weer sprake van, dat kinderen de oorzaak van de brand waren. In het rapport lezen we : “Het vermoedelijk door kinderen – in brand geraken van eenig stroo, liggende over aardappelen, in de nabijheid van het Schuurtje. Bij de gehouden instructies is deswege geen zekerheid verkregen”.
Weer verbreken we even de chronologische volgorde voor een mooi relaas uit het boek van S.de Hoog, Zuidland Dorp uit het niet. Omdat niet elk lid van onze vereniging over genoemd boek beschikt lijkt het ons zinvol dit relaas woordelijk over te nemen. Hier volgt het:
“Vijf jaar later op den 8en September 1693 brak er weer een geweldige brand uit, die in enkele uren een
aantal kleine huizen op het Hoofd verwoestte. Een gedeelte van die verwoeste huizen behoorde toe aan Doopsgezinden. Na deze ramp besloten de kerkeraad en het gemeentebestuur weer een collecte te houden in en buiten het dorp tot herstelling van de schade (Brand Assurantie Maatschappijen schenen er toen nog niet te bestaan). Een som van 1722 gulden, 1 stuiver en 10 penningen bracht deze collecte op, waarvoor Den Briel een zakje mocht doen rondgaan in de kerk ; bracht het te weinig op in het oog van Burgemeesteren, dan werden “deze versogt ‘t selve van Stadswege te suppleren”. Voor den eersten brand werd van stadswege toen vijftig gulden toegestaan. Dit alles was zeer mooi. Men had het woord van den Apostel Paulus leeren verstaan “Draagt elkanders lasten en vervult alzoo de wet van Christus”. Maar niet mooi was, dat van het samengebrachte geld geen enkele penning werd afgestaan aan de door den brand geheel geruïneerde, arme leden van de hier bestaande kleine en zeer arme Doopsgezinde gemeente. Gelukkig ontvingen zij van hun rijke geloofsgenooten uit Amsterdam in 1694 door tusschenkomst van de Geervlietsche broederen de som van ruim f 360,– voor den opbouw hunner woningen; het was wel niet veel, maar in dien tijd bezat het geld een veel grootere waarde dan thans. We treffen daarna, geleerd door de ervaringen, in de gemeente-verordeningen een groote uitbreiding van bepalingen en
waarschuwingen aan omtrent het rooken van tabak, bewaren van asch, het bouwen van stroo en riet, enz., alle zo mogelijk om brand te voorkomen en dat gold niet in het minst voor de vlasserijen met haar licht vlamvattende waar. Maar uit andere aantekeningen omtrent beide genoemde branden, zoo wel van Schout en Schepenen als van den kerkeraad, blijkt dat vele ingezetenen zich bij die gelegenheid hebben schuldig gemaakt aan meer dan liederlijke dronkenschap en schandelijke diefstal. Ook in het begin van de maand November 1773 tijdens een avondkerkdienst ontstond er brand in een huis, door een Joodschen man bewoond, welke zoo in omvang toenam, dat men bevreesd was, dat verscheidene gebouwen er door in de asch gelegd zouden worden, maar door het energieke optreden der burgerij en met behulp van een brandspuit werd dit onheil bezworen. De brand had tot gevolg, dat door de goede uitwerking dezer brandspuit op voorstel van Schout en Schepenen een tweede brandspuit werd aangeschaft, welke door middel van een collecte, onder de burgerij gehouden, werd betaald. Ook honderd jaar later op een zondagavond (half in November 1874) brak een geweldige brand uit in een vlasschuur op de Nieuwstraat. Deze legde 7 woningen en 5 schuren op de Breedstraat in de asch, waarbij ook een logement op de Breedstraat moest ontruimd worden en nogal wat drank geborgen moest worden. Ook toen, gelijk tweehonderd jaar tevoren, maakten velen zich aan de twee genoemde overtredingen schuldig. Bijna de halve gemeente was dronken, terwijl de opzichter over de brandbluschmiddelen reeds vroeg naar zijn woning moest worden gebracht, omdat hij niet in staat was zijn taak naar behoren te vervullen. Was de brandweer van Abbenbroek niet ter hulpe gesneld, de gevolgen zouden niet te overzien zijn geweest. Dan was waarschijnlijk de brand eerst geëindigd bij de reeds genoemde Steenenheul, maar nu bleef hij gelukkig beperkt tot en met de woning van de familie L. van Rij. De paniekstemming onder de bevolking was echter zeer groot”.
Nu gaan we weer terug naar een tijd die wat dichter bij onze tijd komt, n.l. de bekende toren- en kerkbrand van 24 juni 1918. Het hemelvuur kon niet geneutraliseerd worden door bliksemafleiders, want die waren niet aangebracht. Kerk en toren brandden geheel uit. De torenspits moest er in zijn geheel aan geloven en van de kerk bleven alleen de muren.
Tussen 1918 en 1956 zijn er ook wel branden geweest, maar kennelijk niet van een omvang dat het hele dorp in rep en roer was. Dat het hele dorp werd opgeschrikt en dat er burgers gewoon in paniek raakten gebeurde op 2e Paasdag in 1950 ( 10 april). Tijdens een zware storm raakte de vlasschuur van Cor Arkenbout aan de Raadhuisstraat in brand. Uit de fel brandende vuurhaard van vlas en hout en ander brandbaar materiaal werden de roodgloeiende vlasstengels tientallen meters omhoog gedreven en wervelden in een brede baan van vliegvuur hoog door de lucht. Zelfs op enkele honderden meters afstand van de brandhaard veroorzaakten de brandende stengels nog een brand op het rieten dak van het “steetje van de jongens van Vlielander” aan de Molendijk. In meerdere huizen en schuren in de omgeving van de brandhaard ontstond een begin van brand, in sommige gevallen zelfs een flinke. De brand, zoals gezegd, veroorzaakte paniek bij de burgerij, maar kreeg ook veel aandacht van de pers. Ook in latere jaren kwam de brand nog dikwijls ter sprake. In onze Nieuwsbrief is de brand ook enkele malen aan de orde geweest. De brand stond zelfs zo in de belangstelling dat de Districtsinspecteur voor het Brandweerwezen er aan te pas kwam om een officieel rapport ervan te maken. De inspecteur was toen de heer J.B.H. Roelofs. Hieronder laten we dit rapport in zijn geheel volgen:
RAPPORT BETREFFENDE EEN BRAND IN EEN VLAS SCHUUR IN ZUIDLAND OP 10 APRIL 1950.
Op 10 april jl., brandde in de gemeente Zuidland een vlasschuur gelegen aan de Raadhuisstraat en toebehorende aan de heer C. Arkenbout tot de grond toe af. Hierbij werden een aantal woningen en een school zeer ernstig bedreigd.
De voor- en rechterzij-gevel van de schuur waren geheel in metselwerk opgetrokken. De linkergevel bestond deels uit hout, de achtergevel was geheel van hout. De schuur was 30 m. lang en 17.50 m. breed. Aan de linkerzijde was de schuur gedeeltelijk als stalruimte ingericht en door een houten schot van de eigenlijke vlasopslag afgescheiden. Aan de rechterzijde was een inrijruimte vrijgelaten. De kap was geheel met pannen ingedekt. In de schuur was een hoeveelheid van 194.000 kg. gerepeld vlas in afzonderlijke tassen opgeslagen. Verder bevonden zich in de schuur landbouwwerktuigen en machines en een partij kunstmest. In het inrijgedeelte van de schuur was een vrachtauto gestald. Voor de aandrijving van enkele machines waren in de schuur enkele electromotoren die door middel van een rubber kabel met stekker op een krachtstroomstopcontact konden worden aangesloten. Voor verlichting werd gebruik gemaakt van elektrisch licht. Licht en krachtstroom werden via spanleidingen betrokken uit het bovengrondse voedingsnet. De invoer geschiedde door een vieraderige 6 m/m² marinekabel, die langs houten binten was aangelegd. De meter, verdeelkast en schakelaar waren op een houten schot gemonteerd. Het houten schot was tegen een verticale steunpaal bevestigd. Deze steunpaal stond op ca. 0,50 m. afstand van de vlasopslag, aan de rechterzijde van de schuur. De ligging van de schuur t.o.v. de omgeving blijkt uit de bijgevoegde situatieschets. Op de dag van de brand is de schuur het laatst bezocht te omstreeks 13.00 uur door het dienstmeisje van de familie Arkenbout, om een paar konijnen die in een hok in de stalruimte waren ondergebracht, te voeren. Nadien is niemand meer in de schuur geweest. Om 19.15 is de predikant J. Mortier via het erf naar de woning van de heer Arkenbout gegaan om enig geld af te dragen. Daar hij de heer Arkenbout niet thuis trof, is hij langs dezelfde weg terug gegaan. Op dat tijdstip heeft hij geen enkel onraad bespeurd en geen brandlucht geroken. De brand werd omstreeks 20.00 uur ontdekt door de wachtmeester van de Rijkspolitie, A. Molenaar.
Deze zag aan de rechterzijde ongeveer in het midden de vlammen uit de kap uitslaan. Enige minuten voor 20.00 uur had de heer A. Dokter, elektriciën van beroep, het elektrisch licht zien flikkeren. Aanvankelijk dacht hij dat er een storing in het bovengrondse net was ontstaan als gevolg van de stormachtige Westenwind. Even daarna ontving hij de mededeling, dat de vlasschuur in brand stond. Hij is toen direct naar de plaats van de brand gegaan en heeft de elektrische spanleiding die de stroomvoorziening van de schuur verzorgt, vlak bij de bovenleidingmast doorgeknipt. De volgende dag bleek hem, dat 2 hoofdzekeringen waren doorgeslagen. De brand werd eveneens om ca.20.00 uur ontdekt door de kinderen van de burgemeester, die op zolder speelden en vanuit het zolderraam de vlammen uit het dak van de schuur zagen uitslaan.
Direct waarschuwden zij de burgemeester, die terstond zijn woning verliet om zich naar het spuithuis te begeven. Bij het spuithuis aangekomen opende hij de deur en stak het licht aan.
Inmiddels was de brand gemeld aan de heer De Hoog de vroegere commandant van de brandweer, die direct de alarmsirene in werking stelde.
Tengevolge van de wind is de sirene niet overal gehoord. Vanaf het spuithuis heeft de burgemeester zich naar het terrein van de brand begeven om te zien wat zich daar voordeed. Op de plaats van de brand aangekomen bleek hem, dat de huizen ernstig gevaar liepen. Ook het aan de Noordzijde van de schuur gelegen schoolgebouw werd sterk bedreigd. Rekening houdende met het feit, dat de capaciteit van de motorspuit van Zuidland te gering is om met succes dergelijke branden te bestrijden, besloot de burgemeester alles in het werk te stellen om uitbreiding van de brand te voorkomen. Intussen had de
motorspuit van Zuidland op de ten Zuiden van de schuur gelegen watergang afgelegd. In verband met herstel van inundatie schade was de waterstand in de watergang te laag en kwam de zuigkorf in de modder te liggen. De zuigkorf raakte dan ook in zeer korte tijd verstopt. Onmiddellijk hebben, daartoe door de burgemeester aangewezen burgers, de watergang plaatselijk uitgediept, zodat de motorspuit na enige tijd met vier stralen water kon geven.
In afwachting van het water geven door de motorspuit waren burgers op aanwijzing van de burgemeester reeds begonnen met emmers water hun woningen tegen vliegvuur te beveiligen.
Ook de school werd onder leiding van twee wethouders, door burgers met emmers water tegen vliegvuur en begin van branden beschermd. Hoe primitief deze blusmethode ook was, toch heeft dit bijzonder tot het voorkomen van de uitbreiding bijgedragen. Met de eerste straal werd de woning van de heer Arkenbout, die reeds begon te branden nat gehouden. De tweede straal werd gebruikt om de achterzijde van de aan de Oostzijde van de loods gelegen woningen te beschermen. Zo ook een partij hout, die achter deze woningen lag opgeslagen. De derde straal werd op dezelfde plaats ingezet.
De vierde straal werd gebruikt om de woningen aan de overzijde van de straat nat te houden. Omstreeks 20.30 uur liet de burgemeester de hulp inroepen van de brandweer van Rotterdam, Spijkenisse, Brielle, Hellevoetsluis en Oudenhoorn. Beseffende dat de waterstand in de watergang volkomen ontoereikend was om het te hulp geroepen materieel in voldoende mate van water te voorzien, heeft de burgemeester met een werkbaas van de D.U.W., die in Zuidland woonde, overleg gepleegd om tot verbetering van het waterpeil te geraken. De werkbaas deelde de burgemeester mede, dat hij de plaats van de dammen, die tot herstel van de inundatie schade waren gemaakt, kende en bereid was deze met hulp van anderen door te steken indien de burgemeester hiertoe opdracht wilde geven. De burgemeester heeft toen op grond van dit advies de werkbaas en een aantal burgers eigenmachtig opdracht gegeven deze dammen door te steken, hetgeen prompt is geschied. Het gevolg was, dat, toen de hulpverlenende voertuigen verschenen, ruim voldoende water in de watergang aanwezig was. Te 20.30 uur arriveerde de m.s. van Abbenbroek, die zonder te zijn opgeroepen was uitgerukt. Deze legde af op een waterput in de Breedstraat en kreeg opdracht de woningen in de Raadhuisstraat te beveiligen. Daarna arriveerden achtereenvolgens de m.s. van Spijkenisse, de m.s. van Brielle, de m.s. van Oudenhoorn en twee m.s. van Rotterdam. In opdracht van de burgemeester heeft de commandant van Spijkenisse de Shell verzocht een schuimwagen te sturen, die te 21.38 uur verscheen. De m.s. van Spijkenisse kreeg opdracht het schoolgebouw te beschermen.
De inmiddels gearriveerde m.s.van Oudenhoorn werd aangewezen de m.s. van Spijkenisse te assisteren. De m.s. van Brielle werd in opdracht van de burgemeester bij de dorpsvijver opgesteld. Een toevoerleiding werd uitgelegd en voor de Raadhuisstraat in twee aanvalsstralen gesplitst.
De ene straal werd gebruikt om een bakkerij en een bergplaats met vlasafval te beveiligen, terwijl met de andere een begin van brand in een woonhuis verderop in de straat werd bestreden. De autospuiten van Rotterdam kregen de opdracht met hun zware stralen de brand in de vlasschuur en een woningbrand te bestrijden. De brand nam na deze inzet van materieel snel in hevigheid af. Na verloop van tijd kon een van de Rotterdamse autospuiten buiten bedrijf worden gesteld en daarna inrukken. Daar door het in hevigheid afnemen van de brand de school niet langer werd bedreigd, kon de m.s. van Spijkenisse inrukken en bleef de m.s. van Oudenhoorn ter verdere bescherming van het gebouw achter. Tenslotte kon de m.s. van Oudenhoorn hiermede eindigen en het werk van een van de Rotterdamse spuiten overnemen. Brielle bleef in het bedrijf ter bescherming van de bakkerij tijdens het ontruimen van het vlasafval uit het naastgelegen pakhuis. Op 11 April te 5.15 waren de woningen aan de Oostzijde van de schuur niet langer meer in gevaar en kon Brielle inrukken. Voordien was Oudenhoorn reeds ingerukt. Kort nadien viel de motorspuit van Zuidland uit en kon geen water meer geven. De firma Bikkers werd gewaarschuwd en na een snelle controle door het personeel van deze firma kwam de m.s. weer in bedrijf. De monteurs van de firma Bikkers deelden desgevraagd mede, dat zij niets bijzonders hadden geconstateerd. Om over reserve te kunnen beschikken liet de burgemeester de m.s. van Oudenhoorn terugkomen, echter zonder bezetting. De m.s. van Abbenbroek was reeds te 23.00 uur ingerukt, daar deze in verband met de geringe capaciteit niet veel kon uitrichten. De ter assistentie uitgerukte m.s. van
Hellevoetsluis had onderweg pech gekregen en was teruggekeerd. Nadat de motorspuit van Oudenhoorn ten tweede male was gearriveerd liet de burgemeester de tweede m.s. van Rotterdam inrukken. De nablussing werd verder door de m.s. van Zuidland verzorgd. Daartoe dezerzijds verzocht, is door Drs. J. van Elteren, Scheikundige bij het Brandbeveiligingsinstituut T.N.O. op 18-4-’50 een onderzoek naar de vermoedelijke oorzaak ingesteld. Tijdens dit onderzoek werden geen aanwijzingen verkregen waaruit was af te leiden dat de brand zou zijn ontstaan, anders dan door een elektrische oorzaak. Op de toevoerleiding, die uit z.g. “marinekabel” bestond en op houtwerk was bevestigd, was een licht- en krachtinstallatie aangesloten.
Deze toevoerleiding was door de brand zwaar beschadigd. De krachtinstallatie was vrijwel zeker uitgeschakeld, terwijl de lichtinstallatie, voor zover was na te gaan, geen bijzonderheden vertoonden. Bij een teruggevonden deel van de toevoerkabel bleken de einden van twee van de koperaders spits uit te lopen. Deze aders moeten ter plaatse in gloeiende toestand doorgetrokken zijn. De twee andere aders ontbraken over een afstand van 15 cm en vertoonden aan de uiteinden van de restanten rondgesmolten koppen. Overigens waren op de aders geen smeltparels aanwezig. Hieruit blijkt, dat de temperatuur van dit gedeelte van de leiding met uitzondering van de ronde koppen niet boven de 1000º C is geweest. Aangenomen moet worden, dat het plaatselijk smelten door sluiting is veroorzaakt.
De stalen omwikkeling van de kabel was ter plaatse van de smelteinden eveneens sterk aangetast. Indien de sluiting voor het uitbreken van de brand heeft plaats gehad moet vrijwel zeker de oorzaak hierin zijn gelegen. De voor het uitbreken van de brand heersende storm kan aanleiding zijn geweest tot beschadiging van de toevoerkabel. Was de sluiting een gevolg van de brand, dan moet deze in het begin zijn opgetreden, daar na ongeveer 10 minuten door de eerder genoemde elektriciën de toevoer is afgesneden. Het behoeft niet uitgesloten te worden geacht, dat in deze tijd de kabel voldoende kon worden aangetast om aanleiding tot sluiting te geven. Drs. Van Elteren komt op grond van zijn bevindingen tot de volgende conclusie: Uit het onderzoek bleek, dat de toevoerleiding der elektriciteit sporen vertoonde, die de veronderstelling, dat de brand door elektriciteit is veroorzaakt, steunen. De totale schade die deze brand tengevolge heeft gehad wordt voorlopig geraamd op ca. f. 160.000,-. Voor verdere bijzonderheden moge worden verwezen naar de bijgevoegde bijlagen.
DE DISTRICTSINSPECTEUR VOOR HET BRANDWEERWEZEN,
(get.) J.B.H.Roelofs .
De in de laatste zin van het rapport bedoelde bijlagen hebben wij niet kunnen vinden. De grote brand in de vlasschuur werd anderhalf jaar later gevolgd door weer een fikse brand. Op 10 september 1951 brandde de geheel met hooi en stro gevulde boerderij van A.’t Mannetje aan het Hoofd, geheel uit, getroffen door de bliksem. Wat we hierna gaan vermelden is letterlijk overgenomen uit het jubileumverslag van de brandweervereniging De Rode Haan, die op 10 april 2002 50 jaar bestond.
Naast de grote branden in de vlasschuur van Cor Arkenbout en de boerderij van A.’t Mannetje die we al eerder vermeldden volgt onderstaand een opgave van andere branden:
28 december 1956
Openbare Lagere School aan de Kerkstraat, s’avonds om 18.30 uur. Veel te weinig druk op de waterleiding.
6 februari 1957
Winkel, woonhuis en werkplaats van loodgietersbedrijf Kloos aan de Dorpsstraat, ‘s morgens om 8.10 uur. Niet zonder gevaar wegens aanwezigheid van benzine en een gasfles. Bovendien stond het gebouw onder stroom.
24 mei 1957
Boerderij van D. Blaak aan de Dwarsweg, ‘s morgens 11.35 uur (warme chocolade en koffie aangeboden aan de brandweerlieden door de dochter van Dirk Blaak).
23 april 1962
Brand in textielzaak van A.Andeweg aan de Breedstraat (voormalige synagoge) Hulp van brandweer Abbenbroek.
22 juni 1966
Grote uitslaande brand in de boerderij van A. v.d. Meer, Lageweg 7 (Reigerstee).
9 december 1971
Woonhuis van familie H. de Visser aan de Molendijk. Mevrouw Willemijn de Visser-Roos, 20 jaar oud en haar zoontje van 1½ jaar kwamen hierbij om het leven. Door de brandweer is toen nagegaan of er eerder een brand was in Zuidland waarbij dodelijke slachtoffers waren te betreuren.
Een van de gebeurtenissen waarbij een slachtoffer viel was de volgende: Omstreeks 1910 speelde zich in Zuidland de volgende tragedie af. Een zoontje van 1½ jaar uit het gezin van meester Nieuwdorp verdronk in de Oude Kaai. Mevrouw Nieuwdorp trok zich dat zo aan, dat zij in haar wanhoop zichzelf overgoot met een brandbare vloeistof, die in brand stak en later aan de opgelopen verwondingen is overleden.
2 februari 1972
Brand in het voormalige tramcafé aan de Stationsweg (toen nog met trapgevel). Het was toen spiegelglad. De brandweer had de grootste moeite om het werk goed te kunnen doen. Bovendien was er een gasvlam die maar bleef branden. Het duurde enige tijd voordat het G.E.B. de vlam kon doven. De
bewoners moesten via een ladder worden gered. A. Vermaat heeft daarbij verdienstelijk werk verricht.
14 augustus 1976
Brand in een binnenvaartschip op het Spui.
3l januari 1979
De boerderij van Wim Luijendijk aan de Molendijk brandde af (dit werd in het jaarverslag van de brandweervereniging een van de grootste branden van de laatste jaren genoemd).
7 juni 1982
Brand in de boerderij en woonhuis van de gebroeders Van der Burgh aan de Dwarsweg. Bij de gebroeders bestond grote vrees, dat hun spaargeld, dat op geheime plaatsen in de aarde verborgen was, ook zou verbranden. Dit had tot gevolg dat twee van de drie naar het ziekenhuis moesten worden afgevoerd om hun brandwonden te laten behandelen. Wout moest in het ziekenhuis blijven, maar Abel stond een paar uur later ingepakt door verband weer achter de koeien.
29 oktober 1988
Het café op het Zuidlandse veer uitgebrand de woning kon gedeeltelijk worden behouden.
20 februari 1989
Timmerfabriek “De Nijverheid” aan de Nijverheidstraat brandde af. Met de drie korpsen van Bernisse werd een enorm gevecht geleverd tegen de vlammen. Er ontstond een zeer gevaarlijke situatie voor de belendende percelen. O.a. kwam er veel bluswater te staan op de vloer van de Christelijke
Gereformeerde kerk aan de Achterweg. Veel vliegvuur over Hoofd en Ring tengevolge van de straffe wind.
6 juni 1989
“Kelly’s Place” bij de Zuidlandse haven stond in lichter laaie. Op 20 oktober 1988 had er ook al een brand gewoed in het café. Het werd afgebroken.
21 april 1990
Brand in een woning in de nieuwbouw. Een Zuidlander wilde wraak nemen op zijn buren en had de gaskraan opengedraaid. Een explosie volgde, daarna brand. De dader werd opgepakt en veroordeeld.
4 februari 1991
Brand bij P. Buitendijk aan de Christinastraat. Het vroor zeven graden. Het bluswater raakte bevroren. Gladheid was het gevolg. Het was aan de vakbekwaamheid van de brandweer te danken, dat de brand beperkt bleef tot dit ene woonhuis. Het brandde geheel uit.
4 oktober 1993
Tenslotte wordt de volgende brand vermeld. Een graafmachine van Luijendijk stond in lichterlaaie. De chauffeur van de brandweer reed de brandweerauto naar de slootkant en zakte weg in de zachte berm. Na enkele minuten heeft een passerende vrachtwagen de brandweerauto uit de modder getrokken en verlost uit zijn ellendige positie. Een motoragent op weg naar de brand botste tegen een vrachtwagen. De motor werd zwaar beschadigd, maar de agent had geen letsel. Het duurde nogal lang voordat de politie ter plaatse was.
20 augustus 2000
Uitslaande brand bij Barend Monster in het pand Willemstraat 3.Een flink aantal duiven vond de dood in de vlammen. Slechts 20 duiven konden worden gered. De eigenaar liep lichte brandwonden op.
In het bovenstaande relaas is een hele reeks van branden ten tonele gevoerd, die soms met de Zuidlandse spuit(en) kon worden geblust en soms met behulp van andere korpsen (denk aan de brand in de vlasschuur van C. Arkenbout).
Beperkten zich de taken van de brandweer in vroeger tijden hoofdzakelijk tot het blussen van brand en redden van mensenlevens, vooral de tweede wereldoorlog heeft er toe bijgedragen, dat er binnen de brandweer een ontwikkeling op gang kwam, zowel op organisatorisch als technisch gebied, welke ontwikkeling leidde tot een uitbreiding van de taken. Ook in Zuidland was dat goed te merken. Hoewel er voor 1950 al een korps vrijwillige brandweer was, waren de vrijwilligers nog geen lid van een brandweervereniging. Die werd pas opgericht op 10 april 1952. Het begon zo : Terug van een oefening zaten de brandweermannen in café Kabbedijk de droge kelen te laven met het vanouds bekende “brandweernat”, zoals de allereerste secretaris van de brandweervereniging, I Warning, dit op zijn manier verwoordde. Gezellig zat men bijeen. Er was trouwens een uitstekende sfeer in het korps. Er was eenheid.
Ongedwongen gingen de manschappen met elkaar om. Praten over dit …, praten over dat …, praten over branden. Plotseling zei commandant Wim van Trigt: “Jongens, we zouden eigenlijk een vereniging moeten hebben”.
Misschien stond hem daarbij een nog hechtere eenheid voor ogen. Die vereniging kwam er snel. Op 10 april 1952 werd de brandweervereniging “De Rode Haan” opgericht. Het duurde maar enkele weken of de vereniging was een volwaardige vereniging, compleet met statuten en reglement. Het eerste bestuur bestond uit: Adrianus Velthuizen, voorzitter, Izaak Waming, secretaris, Dirk Bijl, penningmeester.
De naam “De Rode Haan” is niet zo maar blindelings met een speld uit de krant geprikt, maar volgens secretaris I. Warning, is die na zorgvuldige besprekingen in enkele vergaderingen vastgesteld. De haan: het symbool van waakzaamheid en dapperheid. Allen hadden nog in het achterhoofd het kraai en van de rode haan, toen hij de brandende vlaswieken op 2e Paasdag 1950 door de lucht deed vliegen en op 10 september 1951, toen hij luid kraaiend de vlam joeg in het droge hooi van Janus ‘t Mannetje. De brandweervereniging was bedoeld als een soort gezelligheidsvereniging, voor de ontspanning om
zo maar eens te zeggen. Het mag duidelijk zijn, dat het eigenlijke werk binnen het brandweerkorps: het bestrijden van brand, enz. en de werkzaamheden binnen de vereniging niet altijd strikt waren te scheiden. Inspanning en ontspanning waren soms met elkaar verweven. De brandweer kreeg (ook al als vereniging) op een zeer onverwachtse manier met andere taken te maken.
Hieronder laten we de woordelijke tekst volgen uit de jubileumuitgave “De Rode Haan ziet Abraham” betreffende de watersnoodramp van 1 februari 1953: “.. om 4.50 uur groot alarm, naar algauw bleek niet voor brand, maar voor water. Alarm! Het woord komt uit het Frans. Als je het letterlijk vertaalt betekent het: te wapen! Te wapen? Waartegen? Tegen het water! De eerste voorzitter. A. Velthuizen, vertolkte het indertijd als volgt: “Het water is bij brand onze vriend en nu moesten we tegen onze vriend strijden!” Er is gestreden door de brandweermannen en hoe! Met volledige inzet en met alle krachten. Soms tot op het tandvlees. Volkomen terecht werden de brandweermensen na de ramp uitbundig geprezen, officieel door de burgemeester en het gemeentebestuur, onofficieel door vrienden en andere afzonderlijke burgers en groeperingen. Wat zij precies deden? Dat is in extenso beschreven door secretaris I. Warning in een uitgebreid rapport. In dit relaas volstaan we met een beknopte weergave van de activiteiten:
– met de brandweerwagen (sirene) alarmeren van de polderbewoners (5 uur ‘s morgens); daarna redden van burgers met roei- en motorboten;
– het vervoeren van burgers met de brandweerwagen naar droge gebieden;
– het ophalen van verdronken slachtoffers op de plaats waar zij waren gevonden en het vervoeren van hen naar het mortuarium aan de Dorpsstraat.
– het opsporen van hen die nog niet gevonden waren;
– het begeleiden van mensen naar hun woning die in het water stond, om waar het nog kon, de allernoodzakelijkste goederen op te halen;
– het verstrekken van benzine, smeerolie en petroleum;
– het peilen van het hooi, dat ging broeien in de droogvallende boerderijen en hooibergen;
– het verstrekken van leidingwater;
– wachtdiensten in de nachtelijke uren;
– leegpompen van kelders en waterputten;
– het verzorgen van berichten;
– het regelen van het verkeer;
– rondleiden van verslaggevers en fotografen;
– het lossen van Rode Kruisgoederen, zowel overdag als ‘s nachts;
– het halen van kisten voor de verdronken slachtoffers.
Tijdens al die activiteiten vond de brandweer onderdak in café Meiburg, waar gedurende de eerste twee weken ook burgemeester De Kool zijn crisiscentrum had. Later kwam de secretarie in het Gereformeerd Jeugdhuis aan de Ring (de tegenwoordige snackbar ). “De Rode Haan”, gewend aan de grillige dans van de vlammen, had een nat (veren)pak gehaald, maar bleef niet bij de (natte) pakken neerzitten en had spoedig zijn veren weer op het droge. Over het drogen van pakken gesproken … even een verhaaltje tussendoor: Op de zondag van de ramp werden mijn broer en ik ‘s avonds om een uur of vijf van de zolder van ons ouderlijk huis gehaald. Met een roeiboot werden we naar het hoge dorp gebracht. We landden op de oprit van de Kerkstraat. Tussen een haag van vastgebonden en loslopende koeien door kwamen we in het Gereformeerde Jeugdhuis. We konden nergens anders heen, want Zuidland was van alle kanten van de buitenwereld afgesloten. Ook de Stationsweg was niet meer begaanbaar. Drijf- en drijfnat waren we geworden door het overspattende water en door de striemende hagel- en natte sneeuwbuien. We wilden heel graag onze kleren drogen bij de brandende kachel. In het Jeugdhuis zat, temidden van een droog gebleven koppel Slandenaars, nog een drijfnat persoon zijn brandweerkleren bij de kachel te drogen, n.l. Jan van Meggelen, die terug van een reddingstocht even mocht uitblazen. Jan pookte de kachel nog maar eens flink op toen twee van die verzopen katten ook behoefte bleken te hebben aan droge kleren. Op een gegeven moment kwam brandweercommandant Wim van Trigt vergezeld van enkele brandweermensen binnenstormen: “Wat zijn jullie nou aan het doen. Weten jullie dat de vlammen uit de schoorsteen slaan?” Dat was even schrikken! Met zoveel water om je heen en dan nog brand? Hoe was het mogelijk. Gelukkig is het goed afgelopen.
Later werd er hartelijk om gelachen. Jan, de brandweerman, maakt de kachel an! Ook Rode Haan!
Ook 1954 bleek een waterrijk jaar te zijn. Om de vlasoogst een beetje droog te kunnen binnenhalen moesten alle zeilen worden bijgezet. Verschillende brandweermensen werkten in het vlas en moesten, omdat het binnenhalen van de oogst voorrang kreeg, wel eens een brandweeroefening overslaan. Vandaar dat het in 1954 voor Zuidland niet zo geweldig ging met de Eilanden brandweer wedstrijd, mede doordat enkele brandweerlieden verstek moesten laten gaan. Op 22 december 1954 speelde het water weer een rol. Opgezweept door een Noordwesterstorm sloeg het water al over de dijk van de polder Beeningerwaard. Groot alarm voor de brandweer. Angstige burgers gingen al aan het sjouwen met hun meubels en trachtten die in veiligheid te brengen op de zolders. Gelukkig hielden de dijken het en behoefde de brandweer geen reddingsactiviteiten te ontplooien. Naast het blussen van branden en de hulpverlening tijdens de watersnood werd het brandweerkorps ook ingezet bij andere incidenten. Vele malen werd de hulp van de brandweer ingeroepen bij verkeersongevallen. Gelukkig bleef het meestentijds beperkt tot materiële schade. Een enkele keer waren er dodelijke slachtoffers te betreuren. Een ander voorbeeld van hulpverlening was het volpompen van het zwembad, dat eind jaren zestig was uitgegraven op het buitengors nabij de Zuidlandse haven op “‘t Slanse Veer”. Enkele keren is dit door de brandweer volgepompt c.q. ververst. Toen koningin Juliana op 5 september 1973 haar 25-jarig jubileum vierde als koningin, liet ook het Zuidlandse brandweerkorps zich niet onbetuigd. In het kader van die jubileumviering zag je de Zuidlandse spuitgasten met een oude handbrandspuit, geleend van het brandweermuseum in Hellevoetsluis, door de Zuidlandse straten paraderen, zij het dan, dat zij niet zelf de spuit voort behoefden te trekken, maar dat de trekkracht geleverd werd door een paard. Nu we toch over een paard hebben, moeten we ook melden, dat de brandweer dikwijls werd en wordt opgetrommeld voor het uit de sloot halen van een paard of een koe. Omdat dit euvel nogal eens voorkwam liet men zelfs een speciale lier op de brandweerwagen monteren. Op 5 mei 1980 nam de brandweer deel aan een optocht met een echte ouderwetse brandweerwagen getrokken door een tractor. Op 29 december 1996 werd uitgerukt “voor een paard in de modder”. Het paard was door een bevroren bovenlaag gezakt en stak alleen nog maar met hals en voorbenen boven de blubber uit.
Ook bij stormen was de brandweer wel eens nodig. Zeker was dat ook het geval op 25 januari 1990, toen een zware storm verschillende bomen velde, die opgeruimd moesten worden. Het dak van het schuurtje van de familie Knaven kwam op de Stationsweg terecht. Klusje voor de brandweer natuurlijk. Dat de storm erg zwaar was, mag wel blijken uit het feit, dat de grote schuur (voormalige boerderij van de familie Zoeteman en later loonbedrijf van de gebr. De Boer) die in gebruik was als stalling voor nieuwe auto’s, als een kaartenhuis in elkaar stortte. Twee paarden die daar gestald stonden, kwamen er wonder boven wonder goed vanaf. Op 2 juli 1991 werd een zeer zware regenbui uitgewrongen boven Zuidland. Er was veel wateroverlast.
Pompen geblazen voor de brandweer. Op 27 juli 1995 waaide er een boom tengevolge van een zware windstoot tijdens een hevig onweer over de Kerkweg. En als je dan weet, dat de brandweer goed zagen kan, ja dan … Op 7 juli 1997 woedde er weer een zware storm. Weer was er sprake van omgewaaide bomen, (o.a. een nabij het Oosteinde) die door de brandweer moesten worden verwijderd. Op 14 september 1998 ontstond er tengevolge van een meer dan overvloedige regenval grote wateroverlast. Vooral de Julianastraat bleek een letterlijk dieptepunt, want daar stond het water op enkele plekken
tot kniehoogte in de straat. Bij veel woningen in de omgeving bleken kelders volgelopen te zijn. Ook de ruimte onder de Gereformeerde kerk stond vol water. Het archief van de kerk, dat zich in de archiefkelder bevindt, liep groot gevaar, maar bleef gelukkig ongeschonden. De brandweer had handenvol werk om de ondergelopen kelders leeg te pompen. Op 16 september 1998 heeft de blusgroep Zuidland van de gemeente Bemisse in Heenvliet geholpen om de waterlopen te ontlasten door middel van het overpompen in het Hartelkanaal. Om aardig wat capaciteit te kunnen leveren werden er twee tankautospuiten ingezet en drie tractoren met motorpompen. Het jaar 1999 was een druk jaar voor de blusgroep Zuidland met 53 uitrukken, 23 meer dan in 1998. 18 juli 1999. Een schaap komt vast te zitten in het drijfzand van de put van Heenvliet. Zuidland werd gealarmeerd. Met behulp van twee planken kon het beest op het droge geholpen worden. Op deze manier krijgt de blusgroep Zuidland zijn schaapjes op het droge. Ook in 1999 trad het euvel op van een te sterke onderbezetting bij alarm op werkdagen. Daarom werden er voortaan overdag twee blusgroepen gealarmeerd, ook bij eenvoudige hulpverleningen, zoals het uit de sloot halen van een paard of een koe. Het lukt de brandweer nog steeds niet om de kat uit de boom te kijken, dus als er dan echt een kat in de boom zit, die er uit moet, moet je wat anders verzinnen. Als lange ladders dan ook nog te kort blijken te zijn, tja.. ..dan maar even een hoogwerker uit Spijkenisse laten komen. Dat gebeurde op 22 augustus 2000. In het jaar van de milleniumbreuk. Op 11 september 1993 gaf de brandweer een grote demonstratie tijdens de jaarmarkt. Op 5 mei 1995 werd deelgenomen aan de optocht in verband met de viering van het 50-jarig bevrijdingsfeest. Voor de 29-ste januari 1995 noteren we een heel aparte activiteit.
Volgens het jaarverslag over dat jaar van de brandweervereniging was het de langste uitruk in al de 50 jaar van haar bestaan. Wat was n.l. het geval? De brandweerwagen van Zuidland, uiteraard met bemanning werd ingezet “om te strijden tegen het wassende water in Arcen en Velden in de provincie
Limburg”, zoals de secretaris dit in het jaarverslag verwoordde. Pas op 4 februari keerden zij weer terug. Op 11 juni 1997 was er weer iets aparts. Door de brandweer werd aan de Burgemeester van Andellaan zuurstof rondgepompt in een vijver, ten behoeve van de vissen, die anders wegens gebrek aan zuurstof dood zouden gaan. Zeg nou niet, dat de Zuidlandse brandweerlieden geen dierenvrienden zijn. Zij zijn zelfs grensoverschrijdend in hun zorg voor dieren, althans zo lijkt het. Als het woord “eland” valt denk je al gauw aan de steppen en de toendra’s in het hoge Noorden. Maar op 19 augustus 1993, werd door de blusgroep Heenvliet de hulp ingeroepen van Zuidland, omdat er.. .ja, u leest het goed, een eland in de sloot zat aan de Wethouder Gelderlandlaan.
Wij vinden het al gek als er een paard in de gang staat, maar Heenvlieters zijn blijkbaar toch anders dan Zuidlanders, want de eigenaar van het beest (een Heenvlieter) verklaarde, dat het voor een eland heel normaal is om bij warm weer afkoeling te zoeken in het water. Nou ja….
Hulpverlening buiten de gemeente.
Het korps van Zuidland bleef niet altijd veilig binnen de eigen gemeentegrenzen, ook niet toen Zuidland onderdeel werd van de gemeente Bernisse.
Voor de gemeentelijke herindeling werd soms een beroep gedaan op het Zuidlandse korps om hulp te verlenen in Simonshaven en Oudenhoorn. Na de herindeling gingen gemeentebestuur en brandweer regionaal denken en kwam er zelfs een verzoek van Rotterdam om, indien noodzakelijk, assistentie te verlenen. In het jaarverslag van 1993 vinden we genoteerd: “Assistentie verlenen aan naburige korpsen zal een steeds vaker terugkerend feit gaan worden, mede vanwege de komende regionalisering”. In het jaarverslag van 1996 staat te lezen, dat op 28 februari van dat jaar de Zuidlandse meetploeg werd gealarmeerd voor het meten van vrijkomende chemische stoffen bij een grote brand bij CMI (Keilehaven). Op 25 april en 2 juni van datzelfde jaar werd door Spijkenisse om assistentie gevraagd. Alle spuiten van Spijkenisse waren in bedrijf. Als er een alarmelding zou komen, zou er geen enkele spuit meer beschiknaar zijn. Vandaar dat Zuidland werd uitgenodigd voor “herbezetting van de brandweerkazerne” met het doel hulp te kunnen bieden als er alarm zou worden gegeven. Op 27 juni 1996 was het weer raak, toen de basisschool “Tamarinde” in Spijkenisse in vlammen opging. Zuidland was erbij!
In 1997 werd Zuidland ook enkele malen opgetrommeld voor “herbezetting” van de brandweerkazerne en wel op 28 maart 1997 toen er brand ontstond in “Kijkshop” in het winkelcentrum “De Kopspijker” en voor daadwerkelijke hulp op 28 mei 1997 voor een brand in één van de loodsen van SGS.
Herinneringen aan de brand van de vlasschuur.
Dhr P. van Meggelen uit Eefde zond ons zijn herinneringen aan de brand vande vlasschuur van dhr. C. Arkenbout. Hieronder volgt zijn relaas.
De brand was zeer hevig, de omgeving liep ook veel schade op. De Christelijke school lag op enkele 10-tallen meters van de brandhaard verwijderd. Het heeft maar een haar gescheeld of die was in de brand ten onder gegaan, dan was half Zuidland verbrand. Maar door heldhaftig optreden van een aantal mensen, in het bijzonder van Meester Passchier, bleef de school gespaard. De Meester ontpopte zich als een echte Meester. Met een aantal mensen vormde hij een ketting met emmers water, het was één rij met volle emmers en één rij met lege emmers retour, om die weer vol te doen. Het lokaal van de 1e klas, (van Juffrouw Hajer) en van de 3e klas (van Juffrouw van Lummel) liepen het meest gevaar. Meester Passchier, velen zullen hem gekend hebben, hij woonde op de hoek van de Pr. Bernhardstraat en de Willemstraat. Groot en sterk was hij en herkenbaar aan zijn grote flaphoed, die droeg hij altijd. Zelf stond hij het dichtst bij de brand, de kozijnen van bovengenoemde klassen stonden op het punt vlam te vatten. De waterdragers gaven aan de Meester de emmers vol water en waar de dreiging het grootst was gooide hij met volle kracht de emmers water leeg. Ziet u het voor u, één ketting van mensen met volle emmers water en één ketting van mensen met lege emmers om weer vol te doen. Op een gegeven moment werd het zo heet, dat er een paar mensen wilden stoppen. Toen riep Meester Passchier: volhouden tot de brandweer komt! Die kwam en de blussers werden afgelost. Maar de brand en hitte waren zo hevig, dat bij velen hun wenkbrauwen waren verschroeid, ook bij de Meester ondanks zijn grote flaphoed.
Nu komt de schade: de Christelijke school was natuurlijk tegen brand verzekerd, voor zover ik weet was dat bij de Nat. Nederlanden. Mijn vader Jaap van Meggelen, wij woonden aan de Kerkweg 364 (nu 44), was toen penningmeester van de school en moest met bovengenoemde verzekering onderhandelen namens de school. Mijn vader vond dat de verzekering er heel goed vanaf was gekomen door het heldhaftig optreden van Meester Passchier en zijn helpers. Hoeveel het er waren weet ik niet, maar véél. Mijn vader stelde voor om alle waterdragers een bedrag te schenken voor hun moedig optreden en het redden van de school. Zijn voorstel is door de verzekering aangenomen. Zijn er nog mensen in leven die toen hebben geholpen? Hoeveel ze hebben gekregen weet ik niet, maar mijn vader heeft ze allemaal persoonlijk uitbetaald. De moeilijkheid was, wie heeft er allemaal geholpen met water dragen. Meester Passchier en mijn vader zijn er uitgekomen en ik heb nooit gehoord dat er iemand was overgeslagen. Dit schrijven wilde ik graag toevoegen aan de vlasschuur brand in Zuidland.
Geschreven door Piet Buis. Eerder gepubliceerd in Nieuwsbrieven 67, 68, 69 en 70 (2008/2009).