VLAS

De Historische Vereniging Zuytlant heeft mij verzocht iets te vertellen over vlas, vlasbewerking en toepassingen hiervan.Aangezien ik het erg belangrijk vind dat dit voor het nageslacht bewaard blijft, hoewel ik dit nog nooit gedaan heb, heb ik deze job aanvaard.Dat ook de plaatselijke overheid hier het belang van heeft ingezien blijkt uit het feit dat hier in Zuidland een hele […]

De Historische Vereniging Zuytlant heeft mij verzocht iets te vertellen over vlas, vlasbewerking en toepassingen hiervan.
Aangezien ik het erg belangrijk vind dat dit voor het nageslacht bewaard blijft, hoewel ik dit nog nooit gedaan heb, heb ik deze job aanvaard.
Dat ook de plaatselijke overheid hier het belang van heeft ingezien blijkt uit het feit dat hier in Zuidland een hele wijk naar het vlas is vernoemd met straatnamen zoals de Vlasstraat, Lijnzaadstraat, Rootstraat en Repelstraat.
Laat ik me echter eerst even voorstellen. Mijn naam is Hubert Melens, geboren in Zeeuws Vlaanderen als jongste uit Belgische ouders. Mijn vader was de oudste uit een gezin met 8 kinderen en zijn vader was
landbouwer. Aangezien er in het landbouwbedrijf geen plaats was voor 3 zoons heeft mijn vader gekozen voor het beroep van vlasser.
Zoals mijn vader gekozen heeft voor het bewerken van vlas is dat ook op andere plaatsen in Nederland gebeurd. Ook is het voorgekomen dal een landbouwer naast het bewerken van het land ook nog
koos voor het bewerken van vlas en wel om in de winterdag zijn personeel aan de gang te houden.

Zo is ook de thuisnijverheid ontstaan met het braken en zwingelen van vlas in de winterdag in een schuurtje achter het huis. In 1949 hebben mijn ouders zich in Zuidland gevestigd. Zo ben ik ook in het vlas terechtgekomen en heb dit beroep uitgeoefend tot 1966. Door de opkomst van dekunstvezels waren we genoodzaakt dat jaar het bedrijf te beeindigen.

Nu mijn verhaal over vlas; te beginnen bij de Oorsprong.
Vlas is een edel product en is een van de oudste cultuurgewassen die we kennen. De oorsprong vindt men in hoog Aziê omstreeks 4000 jaar voor Christus. De oudste kennis van de vlasbouwen gebruik van linnen heeft men ongeveer 3000 jaar voor Christus aangetroffen in Egypte. Men droeg daar toen linnen kleding en ook de mummies waren in linnen doeken gewikkeld.
De Egyptenaren vereerden zelfs een godin, Isis genaamd, die hen de vlasteelt zou hebben geleerd.
Ook in de Bijbel komt gebruik van linnen voor. De Pheniciêrs zouden het vlas als handelswaar en de kennis vanuit Egypte naar Griekenland en Ierland hebben gebracht en zo is het in West-Europa terechtgekomen.
Vlas is dus de grondstof voor linnen. Vroeger werd in Nederland alle kleding van linnen en wol gemaakt. Voor luchtige, maar vooral sterke kleding werd linnen gebruikt. Ook was het de grondstof voor lakens en theedoeken en natuurlijk veel andere producten zoals zeildoek, postzakken, touw e.d.
Iedere jonge bruid sprak van een linnenkast. De Nederlandse handel heeft hier later door de contacten met overzeese gebieden ook katoen geïntroduceerd. Tot op heden is echter het gebruik van linnen nog niet geheel verdwenen.
Het is nu verder mijn bedoeling om iets over de volgende onderwerpen te vertellen en wel:
– de teelt van vlas
– de oogst
– de bewerkingen zoals: repelen, roten, breken of braken, zwingelen, hekelen, spinnen en weven
– enige eindproducten

Ik zal trachten u te vertellen hoe dit vroeger en heden plaatsvond. Hiertoe zal ik ook enige lichtbeelden laten zien.

De teelt van vlas
Vlas is een natuurproduct en om dit te verkrijgen moet men in maart I april vlaszaad zaaien op kleigrond wat de landbouwer reeds zaaiklaar gemaakt heeft. Door ons werd vlasland voor een jaar gehuurd van boeren hier op het eiland. Het is echter ook mogelijk dat een boer vlas zaait voor eigen rekening en later het vlas verkoopt aan een vlasser.
Op een vierkante meter moeten er ongeveer 2000 plantjes groeien. Hiervoor heeft men 150 kg zaaizaad per ha. nodig. In vroeger jaren werd dit met de hand gezaaid Ook in vroeger jaren stond de ontwikkeling niet stil en maakte men gebruik van de eerste zaaimachine en wel de Vioo/zaaimachine. Dit had nog steeds zijn nadelen en werd er een zaaimachine ontwikkeld zodat het zaad op rijtjes gezaaid kon worden. Inmiddels is dit uitgebreid naar de ons bekende grote machines.

Tijdens de groei vinden er ook minder gunstige factoren plaats en wel de volgende: Met de groei van het vlas komt ook het onkruid uit de grond wat uiteraard verwijderd dient te worden. Omdat het zaad
breedwerpig gezaaid was, dus niet op rijtjes, kon het onkruid niet met een hakje of schrepel gewied worden maar moest het onkruid er met de hand uitgetrokken worden. Omdat het vlas niet beschadigd mocht worden mochten de wieders niet op hun klompen maar op hun sokken in de vlasakker. Zodra het vlas eenmaal op rijtjes gezaaid werd, kon het onkruid met een hakje verwijderd worden. Weer later werd het onkruid met chemische middelen bestreden..
Een andere ongunstige factor tijdens de groei was een klein beestje, trips of springer genoemd. Dit diertje had de neiging om in de kop van het plantje, dus daar waar het plantje het teerst was, zich te goed te doen aan het malse hartje van het vlasplantje. Dit was het ergste bij groeistilstand, dus bij schraal en droog weer. Dit vertraagde de groei. Deze springer kan tegenwoordig goed bestreden worden met chemische middelen, doch vroeger waren deze middelen niet beschikbaar. Men had echter ontdekt dat deze  springer ook te bestrijden was met nicotine. Hiervoor maakte men een aftreksel van tabak of een tabaksblad. Het aftreksel werd vermengd met zeepsop en met een rugsproeier over het gewas gesproeid. Mijn vader heeft deze methode nog toegepast.
Een ander probleem kon zijn onweer met zware slagregens en hagel. Hagel kon er de oorzaak van zijn dal de stengel zo zwaar beschadigd werd dat er een knobbeltje tijdens de verdere groei ontstond.
Tijdens de bewerking brak het vlas hierop af.  Als de groei van het vlas te fors was, men sprak dan van zwaar vlas, kon het gebeuren dat na een zware slagregen het vlas niet meer overeind kon. Het bleef dan op de grond liggen, het perceel was dan gelegerd, en het vlas groeide verder krom en het ondereind verrotte.

Na een groei van 60 à 80 dagen treedt de bloeiperiode in. Hoewel een bloemetje maar een dag bloeit duurt de bloeiperiode toch 2 à 3 weken. Dit is een prachtig gezicht. Een hele vlasakker met witte of blauwe bloesem.
Na een groei van ongeveer 100 dagen is het vlas rijp om geoogst te worden. Dit kan men constateren of het zaad in het bolletje volgroeit is en de stengel geel begint te worden.

De Oogst
Zoals reeds vermeld, is na een groeiperiode van ongeveer 100 dagen het vlas rijp om te oogsten. Vlas is een vezelproduct en moet uit de grond getrokken worden. Plukken noemt men dat. De reden dat vlas geplukt moet worden is dat men van de vezel niets verloren wil laten gaan. Ook laat vlas zich heel slecht maaien. Vroeger gebeurde het vlasplukken met de hand. 5 handenvol was een bos, dit noemde men een schrank.
Na de oorlog zijn de eerste vIasplukmachines in gebruik genomen. De ontwikkeling hiervan ging van een element tot meerdere elementen en zelfs zelfrijdende vIasplukmachines.
Na het plukken moest het vlas enige tijd drogen waarna het gebonden en gehoopt werd om verder te drogen. Bij de vIasplukmachines werd het later ook gelijk met het plukken gebonden.
Na een verdere droogperiode werd het vlas op grotere hopen gezet, het schelven Hiervoor werden de hopen met de hand naar de te plaatsen schelf gesleept. Men deed dit om het vlas tegen weersinvloeden te beschermen. Het vlas moet namelijk zo blank mogelijk blijven. Hierna kon het vlas dus binnengehaald worden.
Het zal duidelijk zijn dal het oogsten heel zwaar werk was. Bij droogte kon het vlas erg vast staan bij het plukken. Bij hopen, schelven en laden bleven de bolletjes erg aan elkaar hangen en moest dit dus losgetrokken worden.
Op ons bedrijf werd dit werk door de medewerkers per eenheid betaald. Plukken per schrank of per meter, ik herinner me 5 cent. Opbinden, hopen en schelven per ha.

Het repelen.
Bij het repelen worden de zaadbollen van de stengel gescheiden. Hiervoor gebruikte men vroeger een repelkam die op de repelbank gemonteerd was.
Oe afbeelding laat zien hoe een handvol vlas in de repelkam geslagen wordt en de bolletjes van de stengel afgelrokken werden. Ook werd op sommige plaatsen een platte vlegel toegepast. Later moest het bolletje gebroken worden. Hiervoor werd een soort stamper gebruikt. Later heeft men hiervoor een breekmolen gemaakt.
In Belgiê en Zeeland werd het vlas gerepeld door middel van grote hamers die de bolletjes kapot sloegen. Boten noemde men dat. Dit veroorzaakte een hels kabaal. Het voordeel hiervan was dat men geen breekmolen meer nodig had.
Na het repelen en het breken van de bolletjes moest het zaad nog van het kaf gescheiden worden. Hiervoor gebruikte men eerst een grote handzeef. Later werd een z.g wanmolen voor dit werk gebruikt. Het vlaskaf was lichter dan het zaad en werd weggeblazen.
Weer later werden er repelmachines ontwikkeld die en het bolletje van de stengel afhaalde, het brak en het zaad van het kaf scheidde. Na hel repelen moest het vlas weer opgebonden worden voor verdere bewerking.

Het roten.
Het roten is misschien wel het belangrijkste proces van de gehele vlasbewerking. De vezel zit aan de buitenkant van de stengel til en is met een lijmsoort verbonden met de’ el, binnenkern, de houtpijp. De lijmsoort heet pectine Deze pectine moet dus verwijderd worden. Dit kan men bereiken door invloed van vocht. Door het vocht wordt een bacterie actief en verwijdert de pectine. Men kent 2 rootmethoden. Het dauwroten en het waterroten.

Bij dauwroten wordt het vlas op een veld uitgespreid en doet dauwen regen zjjn werk. De voorjaarsdauwroot geeft hel vlas een blanke kleur en een najaarsdauwroot een blauwe. Hoe dit komt weet ik niet. Op dil ogenblik komt dauwroot in b.v. Frankrijk nog veel voor. Bij het plukken wordt het vlas op het zwad gelegd en laat men het met zaad en al op het veld liggen. Hel wordt een keer gekeerd en als het vlas gaar is opgeraapt en gebundeld. Bij deze methode kan door weersinvloeden het gehele gewas verloren gaan.
Bij waterroten wordt het vlas ondergedompeld in water. Vroeger deed men dit in sloten. De duur dat het vlas onder water moest blijven was afhankelijk van de temperatuur van het water. Dit kon wel eens oplopen tot 3 weken. De waterkwaliteit was ook van invloed voor de kwaliteit van het vlas. Heel bekend was het roten in Belgiê in de buurt van Kortrijk in de rivier de Leie. Het roten in de Leie werd vanwege het verontreinigen van het water in 1938 verboden. Reeds voor die tijd was men al begonnen met warmwaterroot. Hiervoor werden grote bakken gebouwd waar het vlas in opgestapeld werd en ondergedompeld in water van ongeveer 33 graden. Als het vlas “gaar” was werd het water uit de roatbak gelaten en het vlas op het veld in hopen gezet om te drogen. Als het vlas droog was werd het weer gebundeld en was het klaar voor de volgende bewerking.
Ook wil ik nog wel even vermelden dat het rootwater door de inwerking van bacteriën zuurstofarm was. Als dit water in de poldersloten terecht kwam was er totaal geen leven meer in de sloten. De koeien dronken het water echter nog wel.

Het breken en zwingelen.
Na het roten moet de houtpijp van de vezel gescheiden worden. Hiervoor werd eerst de houtpijp gebroken, braken noemde men dat. Dat werd eerst met een apparaat uitgevoerd zoals hier opgesteld. Later werd hiervoor een braakmolen ingezet. Zoals duidelijk te zien werden voor dit werk ook vrouwen ingeschakeld. Als het vlas dan gebrakeld was moest het nog gezwIngeld worden.
Hiervoor gebruikte men een zwingelbord met een soort hakmes. Later heeft hiervoor een zwingelmolen ontwikkeld. Ooor het slaan op het vlas werd dus de houtpijp en ook de korte vezel van de vlasvezel gescheiden. De stukjes houtpijp noemt men scheven. In België werden deze stukjes houtpijp lemen genoemd.
De korte vezel klodden of lokken. De benaming hiervan is in België “kloten”. Of de uitdrukking “hel is kloten” hiervandaan komt weet ik niet Ook aan ons kinderen werd gedacht. Met een beetje lokken en een proppenschieter waren we in staat om op voorwerpen te schieten b. v. vogels. 
Ik heb ook wal eindproducten meegebracht. Zoals theedoeken, tafellaken, handdoeken die in Scandinavië gebruikt werd in de sauna en een meI de hand geweven doek. Deze producten kunnen door geintereseerden ook nog bekeken worden.

Als het vlas, wat men vlaslint noemde bij de spinner kwam werd dit eerst gehekeld, het vlas werd over de hekel gehaald, hier komt ook de uitdrukking vandaan. Door het hekelen kreeg het vlaslint een gelijkmatige dikte. Hierna was het vlas klaar om gesponnen te worden.
Van de gesponnen draad werd uiteindelijk een weefsel gemaakt. Of er in het verleden ook in Zuidland gesponnen en geweven werd, weet ik niet.

Spinnen en weven
Als het vlas dan gezwingeld was werd dat, zoals het beeld laat zien, opgemaakt. 12 handenvol noemde men een steen en werd gebundeld. Uiteindelijk werd het vlas in balen van 100 kg naar de spinner gezonden.
Alvorens mijn verhaal te beêindigen wil ik nog opmerken dat er van het vlas totaal niets verloren ging.
Lijnzaad werd weer gebruikt om vlas in te zaaien en verder voor lijnolie wat weer gebruikt werd bij o.a. moeilijke stoelgang, voor de behandeling van de vacht van dieren en vele andere toepassingen.
Vlaskaf werd gebruikt als veevoer. Bolraap, dat zijn stukjes vezel die vrij komen bij het repelen, als meubel en kussenvulling.
Scheven, vroeger voor verwaming. Ook de plaatselijke bakkers gebruikten scheven om de ovens te verwarmen. Tijdens de oorlog hadden wij een soort vat met een doorsnee van 30 a 35 cm. In het hart hiervan werd een paal geplaatst en rondom de paal aangevuld met scheven. De paal werd verwijderd en het vat ondersteboven op de kachel geplaatst. Het vuur vrat zo aan de scheven.
Later voor verwarming van het rootwater en weer later werden ze geperst tot meubel en bouwplaten.  En tenslotte werden alle vezels gebruikt voor het spinnen .

Hiermee ben ik aan het eind gekomen van mijn verhaal over vlas, vlasbewerkingen en toepassingen. Rest mij nog de heren Sterk en Broersma uit Friesland te bedanken die mij van informatie hebben voorzien en Piet van Jaap van Piet van Meggelen, zo zei men dat vroeger toch, die voor mij de lichtbeelden heeft gemaakt.

Door Hubert Melens (eerder gepubliceerd in Nieuwsbrief 23 (Oktober 1997))