HET VERHAAL VAN JACOB WARNING (1919-1944)

Geschreven door Piet Buis, April 1995. Het gezin van Willem Warning, waartoe Jaap behoorde, woonde voor de oorlog en de eerste jaren van die oorlog op “Huis en Hof”, nu een straat die een deel vormt van de Julianastraat. Het gezin woonde in hel eerste huis voorbij “de middelpad”, nu Irenestraat. “Huis en Hof” was […]

Geschreven door Piet Buis, April 1995.

Het gezin van Willem Warning, waartoe Jaap behoorde, woonde voor de oorlog en de eerste jaren van die oorlog op “Huis en Hof”, nu een straat die een deel vormt van de Julianastraat. Het gezin woonde in hel eerste huis voorbij “de middelpad”, nu Irenestraat. “Huis en Hof” was toen nog een grindweg. Er langs liep een sloot die de grens van de tussen “Huis en Hof” en heiland van weduwe Balia Velthuizen – Weeda. Aan de kant van de weg (aan de zijde van de huizen) stond een rij houten lantaarnpalen. Achteraan, bij wat nu de Christinastraal (vroeger “Om de Draai” genoemd) liep “Huis en HoF dood. Je kon alleen de Christinastraat in, maar niet rechtdoor naar de Stationsweg.

Bij elk van de huizen lag een flinke tuin. Willem Warning, die boer was, had op zijn tuin een paar loodsen gebouwd. Voor de eerste loods lag, tegen de weg aan, de kippenren met in het midden een persboom. Vanaf de weg liep naar achteren een grindpad (later werd dit een betonpad) , langs het huis naar de achterliggende schuren. En wat je toen nergens zag, was te zien bij Willem Warning.

Een grote, lege zeemijn, met de uitstekende tentakels er nog aan, in gebruik als waterreservoir. Regenwater, dat van de daken afliep, werd opgevangen in regenbakken en watertonnen, in dit geval zelfs in een zeemijn. Regenwater was een kostbaar goed, want waterleiding was er nog niet in Zuidland. Achter de laatste loods lag, langs “de middelpad”, de bietenbladput. Daarin werd in het najaar het biatenblad met de koppen er nog aan ingekuild. Voor die tijd een veel gebruikt soort voedsel voor de koeien. Op één van de loodsen was met veri de politieke leus aangebracht: “Stemt Colijn”. Die leus prijkte jarenlang op de schuur van Warning en heeft de oorlog overleefd.

Willem Warning had ook nog een loonsproeibedrijfje. Jn die jaren ging het voornamelijk nog over de bestrijding van “Phitophtera” (het zogenaamde “kwaad” in de aardappelen) en de gevreesde  Coloradokever”. Met “loodarsenaal” en “kopervitriool” werden de vijanden van -zeker toen-  volksvoedsel nummer één, te lijf gegaan. Eerst met de rugsproeier, later mat een sproeikar, die door een paard werd getrokken. De genoemde bestrijdingsmiddelen lagen zomaar in een loods  opgeslagen, toen nog zonder bijzondere veiligheidsmaatregelen.

De uitgebreide milieuwetgeving die we nu kennen, bestond in de verste verte nog niet.  Hoewel ~het hootdkwartierU op “Huis en Ho!” gevestigd was, waren er niet de stallen voor de koeien en de paarden te vinden. Die moest je zoeken in de schuur achter de woning, waar Samuel de Hoog, schrijver van het boek “Zuidland, dorp uit het niet” woonde, samen met zijn twee ongetrouwde dochters Ans en Pie. Jn de woning is later de boekhandel van Dick van Sevanter gevestigd en in de achterliggende schuur de showroom van garage Van Trigt. De Hoog verhuurde de schuren aan de Warningen. Daar was de eigenlijke boerderij. Je vond er de koeien- en de paardenstallen, de kalfjes en de hokkelingen, de hooi- en strotillen (met tarwe-, haver- en erwtenstra) en de bietentas. In de winter werden hier de koeien verzorgd en gemolken, de paarden vonden er een goede en warme stat. Zij moesten ook in de winter dikwijls in het gareel komen om allerlei soorten trekwerk uit te voeren, uiteraard in de eerste plaats voor het eigen bedrijf, want de Warningen waren ook  akkerbouwers. Ik herinner mij enkele veldnamen van diverse stukken land die zij in eigendom hadden of pachtten. Aan de Drogendijk lagen bijvoorbeeld “de Geer”, een schuin verlopend stuk grond, en aan dezelfde dijk lag ook nog een perceel dat “achter Gerrit Minekus” werd genoemd, naar de bewoner van het huisje, dat grensde aan dit stuk land. Verder waren er “de Omlàöp”, een perceel jn de nabijheid van de boerderij van Van Bergeijk en een stuk land een eind voorbij de boerderij “Het witte Paard”, nu bewoond door Jan Stoof, dat altijd “achter Gerrit Stoor genoemd werd. Ook in de polder Nieuwe Kade lag een stuk land, gemakshalve aangeduid met “in de Ka”. Tenslotte nog “het Bos”, een perceel hoek Kerkweg I voormalige Lageweg.
Merkte ik het al op, dat de paarden in de eerste plaats trekwerk voor het eigen bedrijf verrichtten, daarnaast werden zij ook wel gebruikt voor werk voor anderen. Zo had je de broer van Willem Warning, Cor Warning, die timmerman was. Hij zaagde ook zelf boomstammen met een speciale zaaginstallatie in de loods aan de Molendijk. De zonen van zijn broer Willem zorgden voor het transport van de bomen, bijvoorbeeld in de eerste jaren van de oorlog, -‘t kan ook nog wel in 1939 zijn
geweest- werden de dubbele rij prachtige iepen aan de Haasdijk en de Gemeenlandsedijk gerooid.
Met de “mallejan”, een even eenvoudig als vernuftig voertuig met hijsinstallatie, geschikt voor paardentractie, werden de bomen vervoerd naar de Molendijk. Daar werden zij in de dijksloot gedumpt.
Ze moesten dan zes jaren “wateren”, met het doel om prima hout te krijgen, “niet het waoibäömenhout van tegeworug”, zoals dit op z’n ‘Slans wel gezegd werd. Al met al was er veel werk te verrichten. Bovendien ging het werk op het land met de paarden niet zo snel als tegenwoordig met de moderne landbouwmachines. Er was ook nog zeer veel werk dat handmatig moest worden gedaan.
Willem Warning werd al vroeg weduwnaar en ging al betrekkelijk vroeg sukkelen met een verlamd been. Hij liep jarenlang met een stok en kwam uiteindelijk in een invalidenwagentje terecht. Zijn dochter Jans deed in de oorlogsjaren de huishouding. Een andere dochter, Toos, vertrok al vroeg naar Rotterdam. Wim werd schoenmaker en het boerenwerk moest worden verricht door Cor, Jaap en Izaäk (les). Zij hadden daarbij de hulp van een ongetrouwde oom, Jan Warning, die samen met z’n zus Jans in een huisje aan de Molendijk woonde.

Zij waren populair bij de jeugd, de Warningen. Altijd waren er jongens te vinden, die in de schuren waren of meereden naar hel land of meegingen mei de “mallejan”. Er werd voor de verschillende jongens, die gewoon nog op de lagere school zaten, al een basis gelegd om het boerenwerk Ie leren. Omgaan met paarden, koeien verzorgen, zelfs melken … hetgeen toen nog met de hand gebeurde.
Schooljongens zalen al onder de koe, op hel melkblok, na eerst de spantouwen of spankettingen om de achterpoten van de koe gelegd te hebben, om te voorkomen dat je tegen de “wêêg” geslagen werd, te melken of hun leven er vanaf hing. Eersl maar een heel mager straaltje, later met een veel steviger straal, zodat je een schuimlaag op de melk kreeg.
De gebroeders Warning deelden wel in gelijke mate in populariteit, maar Jaap was nel een beetje anders dan de andere broers. Jaap was losser, nog wal vrolijker, wat “frjvolerM zou je bijna zeggen. Ook als kind merkte je die verschillen al een beetje op. De jongens van Warning waren evenals zovelen in die tijd niel in de gelegenheid om door te leren. Zij moesten zo van de schoolbanken gaan werken op de boerderij en voor anderen. Jaap dus ook. Er moesten nogal eens vrachten veevoeders of machines van “Huis en Hof” naar de Welleweg (de achtergevel van de schuur met de inrijdeuren kwam uit op de Welleweg, nu Nijverheidstraat). Veelal gebeurde dat met paard en wagen, maar vrachtjes van kleine omvang werden ook wel mat de transportfiets vervoerd. Het waren pfezierritjes om als jongen voor op de grote bagagedrager te mogen zitten en je comfortabel te laten vervoeren door Jaap of les. Kennelijk beleefden zij er zelf ook plezier aan, wanl zij hadden aan de lopende band menselijke vrachtjes.
Jaap was af en toe een waaghals. Dat hoorde ook wel een beetje bij zijn leeftijd. Als in het voorjaar de koeien naar de wei gingen, moesten de stallen, de inrij en de lege bietenlas worden schoongemaakt Bij zulke gelegenheden zag je Jaap wel eens als een koorddanser over de hanebalken lopen, hoog in de schuur. Hij dacht aan geen gevaar. Jaap kon ook uitstekend schaatsen. Zover ik weet is de ijsbaan enkele jaren voor de oorlog geopend. Dal betekende niet dat iedereen nu maar gelijk op de ijsbaan ging schaatsen. Er werd nog veel gereden op de wateringen, vooral ook op de Nieuwe Watering. Daar werden ook nog wel hardrijwedstrijden gehouden. Daar deed Jaap ook graag aan mee.
Samen met Wout van den Burgh en diens broer Abel behoorde hij tot de plaatselijke cracks. Er werd door het aanwezige publiek met plezier naar deze stoere rijders gekeken. Werken en sporten waren bezigheden waar Jaap kennelijk nog niet genoeg aan had. Want,- ik meen, dat het in 1940 was- Jaap waagde zich op het gladde ijs van de muziekwereld. Hij wilde accordeon leren spelen. Dat gebeurde. Een tijdlang kwam de muziekleraar, Joop de Vries uit Hellevoetsluis op de fiets naar Jaap om hem les te geven (met een clip aan zijn broekspijp om te voorkomen, dat zijn broek tussen de ketting kwam). En op stille zomeravonden kon je Jaap dan de toonladders horen spelen, zittend voor het bovenraam van zijn ouderlijk huis. De klanken dreven door de stille avond over heel “Huis en Hof’. Het eerste liedje dat hij leerde spelen was ~It Roodborstje zit voor het raam, tikke””tik. Laat mij erin, laat mij erin” en ik meen dat hij wat later -Donauwellen” aardig in de vingers had.
AI werkend en zich ontspannend voelden de Warningen toch ook steeds zwaarder de druk van de oorlog en wel in het bijzonder in het voorjaar van 1944 toen ook zij te horen kregen, dat zij “Huis en Hof” moesten verlaten vanwege de inundatie door de Duitsers. Dat was een bevel, dat je niet kon saboteren, want het water kwam onherroepelijk, langzaam maar zeker. De locatie “Huis en Hof” moest worden verlaten, maar de familie Warning kreeg een huis toegewezen op het Hoofd. Cor was al lang en breed getrouwd en woonde aan de 8reedstraat Het boerenbedrijf kon worden voortgezet
Ook ons gezin moest evacueren. Dus verloor ik de familie Waming, waar ik als jongen zo graag in de stallen kwam, uit het oog en kon ik ook niet meer meemaken wat de Warningen iedere dag deden. Voor de rest van het verhaal put ik de gegevens uit het boek “Zuidland, dorp uit het niet” van S. de
Hoog, die zelf ook moest evacueren, maar na de oorlog de feiten over de verdrinkingsdood van Jaap wist te achterhalen. Volgens De Hoog was Jaap al verschillende keren gedwongen geweest om met paard en wagen voor de Wehrmacht te rijden. Op 18 december 1944, een week voor Kerstmis, was het weer zover. Eerst werd hem gevraagd om voor 12 uur naar Brielle te rijden. Daarin had Jaap toe gestemd als hij het verdere van de dag dan maar niet meer hoefde te rijden. Dat werd hem beloofd. Omstreeks 12 uur was Jaap weer terug uit BrieUe. Toen kreeg hij te horen, dat hij ‘s avonds – ondanks de gedane belofte- toch weer moest aantreden, want hij moest invallen voor een ander wiens paard ziek geworden was.
Eerst weigerde Jaap. Maar hij werd met het pistool op de borst onder druk gezet en om moeilijkheden voor zijn vader te voorkomen, stemde hij toe. ‘s Avonds om 5 uur vertrok hij samen met Jan Wolters, die hij voor de gezelligheid had meegenomen. Jan was een jongen van een jaar of veertien. Bij het  Nieuw-Beijerlandse veer moesten zij overvaren met de pont. Het Spui is daar smaller dan andere gedeelten van de rivier en de stroomsnelheid werd dan ook door de “boltleneck”-werking belangrijk verhoogd. De pont zelf was ook heel anders dan tegenwoordig. Veel kleiner. Veel lager. Zonder motor. Op handkracht moest hij langs een kabel worden overgetrokken.

Monument voor Jacob Warning bij Goudswaard.

Op de pont bevond zich die avond een groepje Armeniërs. Dit groepje maak1e onderdeel uit van het Armeens Legioen, dat in Duitse krijgsdienst was. De Armeniërs hadden te diep ;n het glaasje gekeken en waren erg rumoerig en luidruchtig. Niet wetend hoe hij zijn manschappen nog met woorden een beetje in toom kon houden, gaf de commandant een schot in de lucht. Het tegendeel van wat hij probeerde Ie bereiken gebeurde. Zijn manschappen begonnen ook te schieten, wat tot gevolg had, dat de paarden angstig werden, gingen steigeren en allemaal naar één zijde van de pont
drongen met de zwaar beladen wagens met kisten vol munitie. Ook de opvarenden liepen naar dezelfde kant. Dat hadden ze beter niet kunnen doen, want nu ging de pont nog schever liggen. ‘t Werd zo erg, dat hij water schepte en tenslotte omsloeg. Hij was al bijna aan de overkant. Veel opvarenden sprongen eraf en zwommen naar de wal, die al dichtbij was. Jan Wolters kreeg van Jaap Warning de raad om van de pont af te springen. Dat deed hij. Zo kwam hij al zwemmend aan de kant. Jaap wilde eerst nog de paarden los maken voordat hij sprong. Dat lukte, maar bij de sprong is hij waarschijnlijk in de kabels en de touwen van de pont verward geraakt en moest hij op die manier de verdrinkingsdood vinden.
Jaap wordt door Samuel de Hoog een kinder- en dierenvriend genoemd. Dat was hij inderdaad, getuige ook het feit, dal hij probeerde toch nog de paarden te redden. Helaas gingen de paarden ook ten onder in de golven. Ook enkele Armeniërs lieten het leven.
Dit verschrikkelijke ongeluk bracht bij de familie en verder bij alle nog achtergebleven Zuidlanders een enorme verslagenheid te weeg, want Jaap was een graag gezien persoon in de Zuidlandse gemeenschap, hoe klein die ook door de evacuatie was geworden.
De tijd ging verder. De oorlog kwam aan zijn eind. Natuurlijk werd Jaap in de familiekring niet vergeten. Merkwaardigerwijze werd in de naoorlogse jaren in het “officiale circuit”, zeg maar gemeente en kerken en verdere officiële instanties, de naam van Jaap Warning niet of nauwelijks genoemd.
Toldat Samuel de Hoog in zijn boek over Jaap schreef en zo de naam Jaap Warning aan de vergelelheid ontrukte.
Zoals zoveel gezinnen na de oorlog maar een gedeeltelijke schadevergoeding kregen voor de geleden materiële schade, kwam ook de familie Warning om het op z’n zachtst uit te drukken er maar matig van af. Wel kregen zij een paard ter vervanging van de verlorengegane paarden. Dit paard
kwam uit Canada en werd “de Canadees” genoemd en het was wat je noemt een wilde knol. Cor Warning, die voor de oorlog en in de mobilisatietijd bij de cavalerie, of ook wel “het paardenvolk” diende en goed meI paarden overweg kon, had de grootste moeite die wildebras te bedwingen en er
een handzaam paard van te maken.
Uiteraard kon een dergelijk geschenk het verlies van een zoon en broer niet goed maken. Dat verlies was er en dat bleef er.